ECLI:NL:RBDHA:2023:6940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
C/09/645942 / KG ZA 23/300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schorsing tenuitvoerlegging gevangenisstraf en verzoek om gebruik laptop in detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderingen heeft ingediend tegen de Staat der Nederlanden. [eiser] is eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien maanden voor witwassen en valsheid in geschrifte. Hij heeft een gratieverzoek ingediend dat is afgewezen, waarna hij in hoger beroep is gegaan. In afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure heeft [eiser] verzocht om opschorting van de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf. De rechtbank heeft geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf niet kan worden opgeschort, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een uitzondering op de executieplicht rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het beroep van [eiser] op schending van zijn rechten onder het EVRM niet slaagt, aangezien zijn eerdere verzoeken al door de rechter zijn beoordeeld en afgewezen.

Daarnaast heeft [eiser] subsidiair verzocht om toestemming voor het gebruik van een laptop met printer/scanner en internettoegang in zijn cel. De rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beslissing hierover berust bij de directeur van de penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser] zich met dit verzoek tot de directeur moet wenden en dat er een rechtsgang openstaat tegen een eventuele afwijzing van de directeur. De rechtbank heeft [eiser] in de proceskosten veroordeeld, omdat hij ongelijk heeft gekregen in zijn vorderingen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/645942 KG ZA 23/300
Vonnis in kort geding van 10 mei 2023
in de zaak van
[eiser]te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
eiser,
advocaat mr. G.W. Boogaard te Leerdam, gemeente Vijfheerenlanden,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. T.J. Crom te Den Haag.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de op 1 mei 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is bij arrest van 29 mei 2019 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden voor, kort samengevat, witwassen en valsheid in geschrifte. Bij arrest van 28 juni 2022 heeft de Hoge Raad de gevangenisstraf van [eiser] verminderd tot dertien maanden (hierna: de gevangenisstraf).
2.2.
[eiser] heeft op 4 juli 2022 een gratieverzoek ingediend waarin hij primair verzocht om kwijtschelding van de gevangenisstraf en subsidiair om omzetting van die straf in een taakstraf of elektronische detentie. Ook verzocht hij om opschortende werking aan het gratieverzoek toe te kennen. Het gratieverzoek is op 11 november 2022 afgewezen na negatief advies van het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) en het hof.
2.3.
Op 30 augustus 2022 heeft [eiser] een oproep ontvangen om zich op 10 oktober 2022 te melden voor het ondergaan van de gevangenisstraf. [eiser] heeft op 5 september 2022 een verzoek tot uitstel gedaan. Dit verzoek is toegewezen en de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf is uitgesteld tot 3 april 2023.
2.4.
Op 7 september 2022 heeft [eiser] een klacht ingediend bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), waarbij hij zich op het standpunt heeft gesteld dat het hof artikel 6 EVRM heeft geschonden. Het EHRM heeft het verzoek van [eiser] afgewezen.
2.5.
[eiser] is op 28 oktober 2022 een bodemprocedure bij deze rechtbank tegen de Staat gestart waarin hij, kort samengevat, verrekening vordert van de gevangenisstraf met voorarresten die hij in het verleden ten onrechte heeft ondergaan.
2.6.
Een door [eiser] bij deze rechtbank gestart kort geding (waarvan de inzet was opschorting van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf) is ingetrokken, nadat de rechtbank in de bodemprocedure een mondelinge behandeling heeft bepaald op 29 maart 2023. Daarbij heeft de Staat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van [eiser] uitgesteld tot 12 mei 2023.
2.7.
Tijdens de mondelinge behandeling van de bodemprocedure op 29 maart 2023 heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan en de vorderingen van [eiser] afgewezen. Kort samengevat oordeelde de rechtbank dat niet kan worden aangenomen dat de Staat onrechtmatig handelt door na te laten de perioden van het door [eiser] (veronderstellender wijs) ondergaan voorarrest in het (verre) verleden in mindering te brengen op de in 2019 aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf. Ook oordeelde de rechtbank dat het beroep van [eiser] op het arrest EHRM 10 mei 2011, nr. 33475/08 (nr. 2) ( […] /Polen) en artikel 27 Sr niet kan leiden tot de door [eiser] beoogde verrekening.
2.8.
[eiser] heeft de Staat op 5 april 2023 bericht dat hij in hoger beroep zal gaan van voormeld vonnis. Desgevraagd heeft de Staat op 8 april 2023 aan [eiser] bericht dat een hoger beroep in de bodemprocedure geen schorsende werking heeft voor de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf en dat [eiser] zich op 12 mei 2023 bij de PI [locatie] (hierna: de PI) moet melden om deze straf te ondergaan.
2.9.
[eiser] heeft op 11 april 2023 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Verder heeft [eiser] op 12 april 2023 aan de Staat verzocht zich bereid te verklaren om, tijdens de detentie van [eiser] in de PI, een pc aan hem beschikbaar te stellen. De Staat heeft daarop gereageerd dat [eiser] zich met dat verzoek tot de directeur van de PI zal moeten wenden.
2.10.
Op 21 april 2023 heeft [eiser] dit kort geding aanhangig gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. de Staat te bevelen om de tenuitvoerlegging van de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf van dertien maanden op te schorten totdat onherroepelijk op het beroep op compensatie van de ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis met de opgelegde gevangenisstraf zal zijn beslist;
subsidiair
II. de Staat te bevelen om [eiser] toe te staan zijn laptop met zijn eigen digitale archief en een printer/scanner in zijn cel te gebruiken en om [eiser] middels internet toegang te verlenen tot (overheids-)websites als DigiD, rechtspraak.nl en websites met jurisprudentie van EHRM en HvJEU;
met veroordeling van de Staat in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente
daarover vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. [eiser] stelt primair dat hij recht heeft op opschorting van de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf totdat onherroepelijk in de bodemprocedure is beslist op zijn beroep op compensatie van de door hem in het verleden ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis.
In zijn dagvaarding stelt [eiser] ten eerste dat hij recht heeft op verrekening van de aan hem opgelegde gevangenisstraf van dertien maanden met de dagen die hij in het verleden onterecht in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Dat recht volgt volgens hem uit artikel 543 lid 4 Sv, artikel 90 lid 4 Sv (oud), artikel 27 Sr en het arrest […] /Polen.
[eiser] voert daarnaast aan dat sprake is van een schending van artikel 13 EVRM en artikel 5 EVRM. Hij stelt dat de eisen van artikel 13 EVRM meebrengen dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf moet worden opgeschort totdat onherroepelijk in de bodemprocedure is beslist. Volgens hem brengt tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf mee dat zijn recht op een effectief rechtsmiddel tegen een niet-omkeerbare inbreuk op zijn rechten en vrijheden uit het ERVM wordt geschonden. [eiser] verwijst in dat kader naar diverse uitspraken van het EHRM.
Subsidiair voert [eiser] aan dat hij tijdens zijn detentie wenst te beschikken over zijn laptop met printer/scanner en (beperkte/gecontroleerde) toegang tot internet. [eiser] is juridisch hulpverlener en procesgemachtigde voor een groot aantal personen uit zijn maatschappelijke omgeving en hij doet dat vrijwel altijd belangeloos of slechts tegen de (proces-) kostenvergoeding, aldus [eiser] . Hij stelt dat de betrokkenen in de kou dreigen te komen staan als [eiser] hen, vanwege zijn detentie, niet meer kan bijstaan. Volgens [eiser] valt de directeur van de PI onder het gezag van de Staat, zodat de Staat een beslissing kan nemen over dit verzoek en [eiser] niet langer in onzekerheid blijft verkeren.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Primaire vordering: opschorting tenuitvoerlegging gevangenisstraf
4.1.
In dit kort geding moet allereerst de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van [eiser] moet worden opgeschort totdat onherroepelijk is beslist in de door [eiser] aanhangig gemaakt bodemprocedure. In die bodemprocedure doet [eiser] een beroep op verrekening van de door hem in het verleden ondergane voorlopige hechtenis met de aan hem opgelegde gevangenisstraf van dertien maanden. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat het door [eiser] gevorderde bevel tot opschorting van de gevangenisstraf niet kan worden toegewezen en licht het oordeel als volgt toe.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat op de Staat een verplichting tot executie van de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf rust. In het wettelijk stelsel ligt immers besloten dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen
mag, maar ook
moetworden ten uitvoer gelegd. Op deze executieplicht kan een uitzondering worden gemaakt als daarvoor een grondslag in de wet bestaat of als een uitspraak van het EHRM, waarmee de strafrechter bij zijn beslissing geen rekening heeft kunnen houden, tot de conclusie dwingt dat de beslissing van de strafrechter tot stand is gekomen in strijd met het recht op een eerlijke behandeling van de zaak als bedoeld in artikel 6 EVRM.
4.3.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat, ondanks het voorgaande uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf moet worden geschorst in afwachting van een onherroepelijke beslissing in de bodemprocedure. [eiser] wijst in dat verband (nogmaals) op de argumenten die hij in de bodemprocedure naar voren heeft gebracht over het door hem gestelde recht op verrekening. Bij vonnis van 29 maart 2023 heeft de bodemrechter de door [eiser] ingenomen stellingen gewogen en beslist dat er geen grond bestaat voor een dergelijke verrekening. De voorzieningenrechter moet zijn vonnis volgens vaste rechtspraak in uitgangspunt afstemmen op het oordeel van de bodemrechter. Er is in deze kortgedingprocedure dus geen plaats om de argumenten van [eiser] over de verrekening van zijn gevangenisstraf (nogmaals) te beoordelen. Van omstandigheden die een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen, is bovendien niet gebleken. Niet gesteld of gebleken is dat het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust en [eiser] heeft ook geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de bodemrechter, als hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, evident tot een andere beslissing zou zijn gekomen. Het enkele feit dat [eiser] inmiddels hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de bodemrechter is onvoldoende, omdat dit hoger beroep de tenuitvoerlegging van de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf niet schorst.
4.4.
Voor zover [eiser] nog betoogt dat sprake is van een schending van artikel 13 en 5 EVRM, oordeelt de voorzieningenrechter dat dit betoog niet slaagt. Het strafvonnis is na cassatie onherroepelijk en dient dus ten uitvoer te worden gelegd. [eiser] heeft zijn beroep op verrekening van zijn eerdere detentie met de aan hem opgelegde gevangenisstraf al door een rechter laten toetsen. [eiser] heeft dit beroep op verrekening aan de (civiele) bodemrechter voorgelegd, die dat beroep bij vonnis van 29 maart 2023 heeft verworpen. Ook heeft [eiser] zijn gratieverzoek mede op deze grond gebaseerd en dat gratieverzoek is eveneens afgewezen. De Staat heeft de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in afwachting van de beslissing van de bodemrechter bovendien opgeschort. Het feit dat het door [eiser] ingestelde hoger beroep in de (civiele) bodemprocedure de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf niet schorst, levert onder voormelde omstandigheden geen schending van artikel 13 EVRM en/of artikel 5 EVRM op.
4.5.
[eiser] heeft nog een beroep gedaan op diverse uitspraken van het EHRM, maar die uitspraken gaan over andere gevallen dan in dit kort geding aan de orde, zodat een beroep op deze rechtspraak het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders maakt.
4.6.
De voorzieningenrechter concludeert dat de Staat niet onrechtmatig handelt door de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer te leggen.
Subsidiaire vordering: toestemming laptop, printer/scanner en toegang tot internet
4.7.
[eiser] vordert subsidiair dat de Staat wordt bevolen toe te staan dat [eiser] een laptop met zijn eigen digitale archief, een printer/scanner en toegang tot internet in zijn cel gebruikt. De voorzieningenrechter oordeelt dat [eiser] niet kan worden ontvangen in deze vordering. De Staat heeft er terecht op gewezen dat een beslissing over het kunnen beschikken over een laptop met internet op grond van artikel 3 lid 3 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) berust bij de directeur van de inrichting en dat [eiser] zich bij binnenkomst in de inrichting met dit verzoek tot de directeur kan wenden. Tegen een beslissing van de directeur staan beklag bij de beklagcommissie (artikel 60 Pbw) en daarna beroep bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) (artikel 69 Pbw) open. [eiser] zal zich voor een beslissing op zijn verzoek dus moeten wenden tot de directeur van de PI en, indien hij het met diens beslissing niet eens is, staat een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open tegen die beslissing. Verder valt ook niet in te zien welk spoedeisend belang [eiser] heeft bij een – daarop vooruitlopend – oordeel in kort geding. De voorzieningenrechter zal [eiser] daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn subsidiaire vordering.
4.8.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90) en de explootkosten van betekening toegekend.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de primaire vordering van [eiser] af;
5.2.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn subsidiaire vordering;
5.3.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.8;
5.4.
bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.5.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.
fjs