In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderingen heeft ingediend tegen de Staat der Nederlanden. [eiser] is eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien maanden voor witwassen en valsheid in geschrifte. Hij heeft een gratieverzoek ingediend dat is afgewezen, waarna hij in hoger beroep is gegaan. In afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure heeft [eiser] verzocht om opschorting van de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf. De rechtbank heeft geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf niet kan worden opgeschort, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een uitzondering op de executieplicht rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het beroep van [eiser] op schending van zijn rechten onder het EVRM niet slaagt, aangezien zijn eerdere verzoeken al door de rechter zijn beoordeeld en afgewezen.
Daarnaast heeft [eiser] subsidiair verzocht om toestemming voor het gebruik van een laptop met printer/scanner en internettoegang in zijn cel. De rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beslissing hierover berust bij de directeur van de penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser] zich met dit verzoek tot de directeur moet wenden en dat er een rechtsgang openstaat tegen een eventuele afwijzing van de directeur. De rechtbank heeft [eiser] in de proceskosten veroordeeld, omdat hij ongelijk heeft gekregen in zijn vorderingen.