ECLI:NL:RBDHA:2023:6918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
SGR 22/1574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb)

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het UWV. Eiser, die voor het laatst als verkoper in een viswinkel werkte, had zich op 18 maart 2020 ziekgemeld en ontving vanaf 14 december 2020 een ZW-uitkering. Het UWV beëindigde deze uitkering per 17 juli 2021, omdat eiser meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV handhaafde het besluit na een nieuw medisch en arbeidsdeskundig onderzoek.

De rechtbank beoordeelde of het UWV terecht had besloten de ZW-uitkering te beëindigen. Eiser stelde dat zijn psychische klachten hem belemmerden om arbeid te verrichten. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op overtuigende wijze had vastgesteld en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor verdergaande beperkingen. De rechtbank concludeerde dat eiser in staat was om arbeid te verrichten en dat het UWV terecht had besloten de ZW-uitkering te beëindigen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en geen vergoeding voor proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1574

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Inleiding

Het UWV heeft de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van eiser beëindigd, omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 14 februari 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
Met stilzwijgende toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser is voor het laatst werkzaam geweest als verkoper viswinkel voor gemiddeld 29,89 uur per week. Op 18 maart 2020 heeft eiser zich ziekgemeld. Hij is ziek uit dienst getreden en het UWV heeft eiser vervolgens per 14 december 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Eiser is vanwege een medisch onderzoek in verband met de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) opgeroepen voor een spreekuur.
2. Na medisch en arbeidsdeskundig onderzoek heeft het UWV besloten dat de ZW-uitkering van eiser stopt op 17 juli 2021, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Na een nieuw medisch en arbeidsdeskundig onderzoek heeft het UWV met het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd en heeft daarom besloten om de ZW-uitkering met ingang van 17 juli 2021 te beëindigen.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 14 februari 2022
.De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 april 2021
.
6. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige van 16 juni 2021
.

Wat vindt eiser

7. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat hij op de datum in geding nog niet in staat was om arbeid te verrichten. Zijn psychische gesteldheid was nog zodanig dat hij niet alleen niet in staat was om zijn eigen werkzaamheden te verrichten, maar ook geen andere passende werkzaamheden kon verrichten. Hij had ten tijde van de datum in geding verschillende klachten. Met name de bestaande angstklachten, de lusteloosheid, vermoeidheid en niet tegen stress kunnen waren van dien aard dat werken nog niet mogelijk was. Ook lukte het nog niet goed om het advies van de behandelend psycholoog, om activiteiten te ondernemen, naar buiten te gaan, afleiding te zoeken om uit de spiraal van negativiteit en somberheid te komen, op te volgen. Later lukte dat beter, waardoor de verzekeringsarts B&B kon noteren dat eiser ‘overdag niet slaapt, alleen naar buiten gaat en zelfstandig reist’. Voorheen deed eiser dat nog niet. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie van de behandelend psychiater ingediend en een foto van de voorgeschreven medicatie.

Wat vindt de rechtbank

8. De vraag is of het UWV de ZW-uitkering van eiser terecht per 17 juli 2021 heeft beëindigd, omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
9. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser meer kan verdienen dan 65% van het loon dat hij verdiende voor hij ziek werd, en daarom per 17 juli 2021 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
10. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser in het rapport van 14 februari 2022 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts B&B ziet geen aanleiding om af te wijken van het primaire oordeel. Bij eigen onderzoek stelt hij geen overtuigende aanwijzingen vast voor de aanwezigheid van een duidelijk (verder) beperkende psychische stoornis. Eiser maakte geen apert angstige of depressieve indruk, evenmin zijn er aanwijzingen voor een psychotische stoornis. Uit de informatie van eisers huisarts blijkt dat eiser niet meer onder behandeling is voor zijn psychische klachten en dat de huisarts, anders dan eiser stelt, geen medicatie meer voor schrijft. De verzekeringsarts B&B vindt dat de klachten van eiser niet in verhouding staan met wat als objectiveerbaar geldt.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B in het nadere rapport van 17 maart 2023 voldoende heeft gemotiveerd dat de informatie van de behandelaar die eiser in beroep heeft ingestuurd geen aanleiding geeft om de FML aan te passen. De behandelovereenkomst is van ruim een jaar na de datum in geding (17 juli 2021). Ook de medicamenteuze behandeling lijkt pas weer in de zomer van 2022 hervat te
zijn. Vervolgens stelt de verzekeringsarts B&B vast dat in de overeenkomst lang bestaande angst- en stemmingsklachten beschreven worden en – zo begrijpt de rechtbank – is er geen sprake van nieuwe klachten. De verzekeringsarts B&B stelt dat, nog los van dat informatie uit 2022 niet als vanzelf van toepassing kan worden geacht op de situatie van een jaar eerder, er voldoende rekening gehouden is met de klachten van eiser. De rechtbank kan die toelichting volgen. Eiser heeft zijn standpunt dat het ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts B&B beter met hem ging dan op de datum in geding, niet onderbouwd. Deze stelling leidt dan ook niet tot het oordeel dat de door de verzekeringsarts B&B aangenomen beperkingen niet juist zouden zijn.
12. In de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de Ziektewet-beoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 17 juli 2021.
13. De rechtbank vindt dat het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser per 17 juli 2021 heeft beëindigd omdat hij in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
14. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiser zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
15. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies 100% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.

Conclusie en gevolgen

16. Het UWV heeft terecht besloten om per 17 juli 2021 de ZW-uitkering van eiser te beëindigen, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
17. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 mei 2023 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.