ECLI:NL:RBDHA:2023:690
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft eiser op 2 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 23 september 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 24 november 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft echter besloten het beroep te handhaven, met als doel een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris veroordeeld moet worden in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. Dit is in lijn met de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat ook bij niet-ontvankelijkheid een veroordeling in proceskosten mogelijk is, vooral wanneer het bestuursorgaan aan de indiener van het beroep tegemoetkomt.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit bedrag is berekend op basis van een punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak uitsluitend betrekking heeft op het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft in haar beslissing het beroep niet-ontvankelijk verklaard en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten.