ECLI:NL:RBDHA:2023:6897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
NL23.7242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser, een Oezbeekse nationaliteit, had eerder een asielaanvraag ingediend die op 4 november 2022 door de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, was beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag gebaseerd op de stelling dat hij in Oezbekistan werd bedreigd door schuldeisers vanwege een gokschuld van 170.000 dollar. De rechtbank had eerder vastgesteld dat eiser een reëel risico op ernstige schade liep bij terugkeer naar Oezbekistan, maar verweerder oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen bescherming kon krijgen van de Oezbeekse autoriteiten.

Op 8 maart 2023 diende eiser opnieuw een aanvraag in, maar deze werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die relevant waren voor de beoordeling. De rechtbank heeft de zaak op 30 maart 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank concludeerde dat eiser geen nieuwe feiten had aangedragen die niet eerder waren onderzocht en dat de eerder gemaakte conclusies over de veiligheid in Oezbekistan nog steeds van toepassing waren.

De rechtbank oordeelde dat de informatie die eiser had aangeleverd over corruptie in Oezbekistan en zijn gokschuld niet voldoende was om aan te tonen dat hij geen bescherming kon krijgen van de autoriteiten. De rechtbank heeft de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.7242
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. van Werven),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.7243, op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Hazim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgaande procedure
1. Eiser heeft de Oezbeekse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1986. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan deze asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij in april 2020 tijdens een wedstrijd kaarten een schuld heeft opgebouwd ter hoogte van 170.000 dollar. Hij heeft geen geld of bezittingen om de schuld af te lossen, waardoor de schuldeisers hem hebben
mishandeld en bedreigd. Vanwege zijn schuld is eiser voor enkele maanden ondergedoken, waarna hij besloten heeft Oezbekistan te verlaten. Bij besluit van 4 november 2022 heeft verweerder eisers verklaringen over de gokschuld en de hierdoor ontstane problemen geloofwaardig bevonden. Daardoor loopt eiser bij terugkeer naar Oezbekistan een reëel risico op ernstige schade, maar volgens verweerder heeft eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen bescherming kan krijgen van de Oezbeekse autoriteiten. Er zijn geen aanknopingspunten
om te concluderen dat het in algemene zin niet mogelijk is om bescherming in te roepen van de Oezbeekse autoriteiten.
2. Verweerder stelt dat uit openbare bronnen blijkt dat Oezbekistan een relatief veilig land is en dat Oezbeekse burgers een hoge mate van vertrouwen hebben in hun wethandhavingsinstanties, waaronder de politie. Deze conclusie baseert verweerder op het 2021 Global Law and Order Report van Gallup, waarin op pagina 17 staat dat het vertrouwen van burgers eenzelfde Law and order index score heeft als Nederland, namelijk 89 (hoogste score in de index is 94).
3. De omstandigheid dat er in Oezbekistan, ook bij de politie, sprake is van corruptie betekent niet dat de Oezbeekse politie in algemene zin geen bescherming biedt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Oezbeekse politie hem niet wil beschermen.
4. Eiser heeft tegen voorgenoemd besluit beroep ingesteld en dit beroep is door de rechtbank op 7 december 20221 niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang omdat eiser zich na de opheffing van de maatregel van bewaring op 15 november 2022 niet meer bij verweerder heeft gemeld en eiser en zijn gemachtigde geen contact meer hadden.
Huidige procedure
5. Op 8 maart 2023 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Daarmee heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Voor wat betreft het reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Oezbekistan heeft verweerder verwezen naar het hierboven genoemde besluit van 4 november 2022.
Standpunt van eiser
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en vraagt een ex-nunc rechterlijke beoordeling van zijn aanvraag dan wel de Bahaddar-beoordeling2 van de vraag of hij bescherming kan krijgen van de Oezbeekse autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
Bestreden besluit
7. De vraag die eerst moet worden beantwoord is of eiser aan zijn opvolgende asielaanvraag nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd. Op grond van artikel 83a van de Vw zal de rechtbank daarbij alle feiten en omstandigheden betrekken die
1. NL22.23038.
2 Zoals overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1664) in het kader van het arrest Bahaddar tegen Nederland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 (ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494).
eiser in deze procedure heeft aangevoerd. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en is daarmee van oordeel dat verweerder eisers opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. De rechtbank overweegt als volgt.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd dat Oezbekistan corrupt is en dat hij een hoge (gok)schuld heeft. Eiser heeft in zoverre geen nieuwe element of bevindingen aangevoerd ter staving van zijn asielverzoek die nog niet werden onderzocht in het kader van de beslissing die op het vorige verzoek is genomen. In beroep heeft eiser zijn standpunt over corruptie in Oezbekistan nader onderbouwd met verwijzingen naar nieuwe bronnen3 in aanvulling op de bronnen die hij in het kader van zijn eerste aanvraag al had genoemd.4 Verweerder stelt, evenals in de eerste procedure, dat de Oezbeekse autoriteiten in het algemeen bescherming kunnen bieden aan een persoon die vreest voor ernstige schade en beroept zich daarvoor op verschillende bronnen.5 Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de nieuw aangevoerde bronnen ten opzichte van de eerder genoemde bronnen geen wezenlijk andere informatie. Uit die bronnen blijkt, evenals uit de overige door beide partijen genoemde bronnen, dat corruptie in Oezbekistan wijdverbreid is, dat de overheid daartegen optreedt maar dat dat in veel gevallen niet succesvol is. Uit die bronnen blijkt echter niet dat de overheid en in het bijzonder de politie in het algemeen geen bescherming biedt tegen burgers die bescherming zoeken tegen een dreigend risico op ernstige schade en evenmin dat corruptie verhindert dat bescherming wordt geboden. Uit die bronnen blijkt evenmin dat dat voor burgers die (gok)schulden hebben anders is.
Bahaddar-beoordeling
9. Uit onder andere de uitspraak van de Afdeling over het arrest Bahaddar6 volgt dat de bestuursrechter een nationale procedureregel buiten toepassing moet laten wanneer er omstandigheden zijn als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar, om schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te voorkomen.
10. Bahaddar-omstandigheden doen zich voor als wat een vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd, onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat verweerder bij uitzetting van die vreemdeling het refoulementverbod, neergelegd in artikel 3 van het EVRM, zou schenden. De drempel voor een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM is echter hoog.
11. In de eerste procedure heeft de nationale procedureregel van procesbelang geleid tot een niet-ontvankelijk verklaring van eisers beroep en in deze procedure is eisers opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen sprake is van nieuwe elementen of
3 Amnesty International UK, ‘Uzbekistan: Corruption, Torture and Lies’, 17 september 2019 Wikipedia, Corruption in Uzbekistan; Open Society Foundation Policy Report, ‘Tackling Corruption in Uzbekistan: A White Paper’, June 2016.
4 GAN integrity, Uzbekistan Risk Report, november 2020; Migrationsverket – Swedish Migration Agency: Query response on the situation of extramarital children, 2018.
5 2021 Gallup Global Law and Order Report; US Department of State Country Reports on Human Rights Practices: Uzbekistan; Länderreport 42 Usbekistan, Bundesamt für Migration und Flüchtlinge, augustus 2021.
6 De uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022, (ECLI:NL:RVS:2022:1664).
bevindingen.7 De rechtbank ziet daarin aanleiding om te beoordelen of wat eiser heeft aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat verweerder bij uitzetting van die vreemdeling het refoulementverbod, neergelegd in artikel 3 van het EVRM, schendt.
12. Evenals verweerder gaat de rechtbank uit van de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. Uit wat eiser heeft aangevoerd en overgelegd en uit de overige stukken in het dossier volgt niet onmiskenbaar dat een schending van artikel 3 van het EVRM dreigt als eiser terugkeert naar Oezbekistan. De rechtbank verwijst daarvoor naar de beoordeling onder punt 8 van deze uitspraak. De overgelegde informatie bevat geen informatie waaruit blijkt dat het onmiskenbaar is dat eiser geen bescherming kan krijgen als hij bij de autoriteiten van Oezbekistan bescherming vraagt tegen zijn schuldeisers. Op grond van de informatie over corruptie binnen de politie in Oezbekistan kan niet de conclusie getrokken worden dat het vragen van bescherming bij voorbaat zinloos is. Eisers vermoedens dat hij die bescherming niet zal krijgen, zijn onvoldoende om daarover anders te oordelen. Dit betekent dat de voorgenoemde hoge drempel niet wordt gehaald door eiser.
Conclusie en gevolgen
13. De slotsom is dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
14. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier.
7 Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.