ECLI:NL:RBDHA:2023:6895

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
NL23.7200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Somalische eiser wegens ongeloofwaardigheid van de vrees voor vervolging door Al-Shabaab en discriminatie door clans

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 7 april 2023 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een Somalische eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De eiser stelde dat hij vanwege zijn betrokkenheid bij de Reer Hamar-clan en problemen met Al-Shabaab gevaar loopt bij terugkeer naar Somalië. Hij had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, en zijn huidige aanvraag was gebaseerd op nieuwe informatie over de dreiging van Al-Shabaab en discriminatie door andere clans.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat de vrees van de eiser voor vervolging door Al-Shabaab ongeloofwaardig was. De rechtbank wees erop dat de eiser eerder al een ongeloofwaardig asielrelaas had gepresenteerd en dat de door hem overgelegde documenten niet voldoende bewijs boden voor zijn claims. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij persoonlijk in de negatieve aandacht van Al-Shabaab staat en dat hij bij terugkeer naar Somalië niet te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade.

Daarnaast werd de situatie van de Reer Hamar-clan besproken. De rechtbank stelde vast dat de bevolkingsgroep van de Reer Hamar niet als een kwetsbare minderheidsgroep wordt beschouwd in het huidige asielbeleid inzake Somalië. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij enkel vanwege zijn clan bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.7200
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.7201, op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997. Hij heeft op 9 juli 2015 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij besluit van 4 februari 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Het beroep tegen dit besluit is door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 27 maart 2017 ongegrond verklaard. Op 24 april 2017 is deze uitspraak in hoger beroep door de Afdeling bekrachtigd. Dit besluit staat dan ook in rechte vast.
2. Eiser heeft aan zijn huidige asielaanvraag (opvolgende aanvraag) van 15 maart 2023 ten grondslag gelegd dat hij vanwege Al-Shabaab gevaar loopt als hij zou moeten terugkeren naar Somalië. Ook geeft eiser aan dat hij vanwege het behoren tot de Reer Hamar-clan gediscrimineerd wordt en gevaar loopt vanwege andere clans.
3. Ter onderbouwing van zijn vrees heeft eiser bij de opvolgende aanvraag de overlijdensakte van zijn neef, schriftelijke verklaringen van zijn voormalige buren en algemene informatie over Al-Shabaab. overgelegd.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de problemen van eiser met Al-Shabaab ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eisers asielrelaas op dat punt eerder ongeloofwaardig is bevonden.1 Verweerder heeft niet ten onrechte geoordeeld dat de door eiser overgelegde documenten en informatie niet aannemelijk maken dat eiser persoonlijk in de negatieve aandacht van Al- Shabaab staat en bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Ook heeft verweerder dit voldoende gemotiveerd.
5. Verder beroept eiser zich op de Country Guidance Common Analysis Somalia, June 2022, van het European Union Agency for Asylum (EUAA). Volgens eiser staat hij in de negatieve belangstelling van Al-Shabaab omdat hij en zijn familie uniformen (en vlaggen) voor het Somalische leger naaiden. Uit de informatie van de EUAA volgt namelijk dat zelfs personen die eten serveren aan ambtenaren of het uniform van een soldaat van de Somalische overheid wassen, slachtoffer worden van aanvallen of liquidatie door Al- Shabaab.
6. De rechtbank overweegt dat in de eerder genoemde uitspraak volgt dat het ongeloofwaardig is bevonden dat eiser en zijn familie uniformen (en vlaggen) maakten voor het Somalische leger. Die ongeloofwaardigheid berustte onder andere op de grond dat eiser en zijn moeder tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over het werk van de familie. Eisers beroep op de informatie van EUAA slaagt niet omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat die op hem van toepassing is. Verweerder heeft dan ook terecht gesteld dat eiser met de verwijzing naar dat rapport niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geassocieerd wordt met de Somalische overheid en daardoor in de negatieve belangstelling van Al- Shabaab staat. Verweerder heeft toereikend gemotiveerd dat dat ook niet volgt uit de documenten die eiser heeft overgelegd. Eisers beroepsgrond treft geen doel.
7. Eiser heeft zijn opvolgende aanvraag ook gebaseerd op de moeilijke situatie van de Reer Hamar, waartoe hij behoort. Hij loopt gevaar door andere clans te worden gediscrimineerd. Daarbij verwijst eiser ook naar de Country Guidance Common Analysis Somalia, June 2022, van het EUAA.
8. De rechtbank overweegt dat verweerder in het huidige asielbeleid inzake Somalië de bevolkingsgroep van de Reer Hamar niet aanmerkt als een risico- of kwetsbare minderheidsgroep, waarvoor geldt dat slechts met geringe indicaties aannemelijk is gemaakt dat er een reëel risico is op vervolging of een onmenselijke behandeling bestaat. Verweerder heeft zich in lijn met dat beleid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij enkel vanwege het behoren tot de Reer Hamar bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder zich op dat punt kunnen baseren op het algemeen ambtsbericht Somalië van december 2021. De informatie van de EUAA werpt geen ander licht op de
1. Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 27 maart 2017, AWB 16/4632, niet gepubliceerd.
positie van Reer Hamar en andere minderheidsgroepen in Mogadishu en Somalië. De beroepsgrond treft geen doel.
9. Eiser voert tot slot aan dat hij een risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Somalië. Uit actuele informatie blijkt volgens eiser dat de veiligheidstoestand dermate slecht is dat burgers worden blootgesteld aan willekeurig geweld. Eiser verwijst naar het algemeen ambtsbericht Somalië van december 2021.
10. Naar het oordeel van de rechtbank trekt verweerder uit het algemeen ambtsbericht Somalië van december 2021 terecht de conclusie dat er weliswaar sprake is van algemene onveiligheid in Somalië, maar dat er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij het zo onveilig is dat eenieder vanwege het verblijf aldaar alleen al een reëel en ernstig risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Eisers beroepsgrond treft geen doel.
11. Voorgaande betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
12. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.