ECLI:NL:RBDHA:2023:6892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
NL22.13643
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd aan vreemdeling met ernstige strafrechtelijke achtergrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod van 10 jaar, opgelegd aan een vreemdeling van Colombiaanse nationaliteit. De vreemdeling, die sinds juli 2012 in detentie in Nederland verblijft, is in 2016 veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf voor gekwalificeerde doodslag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 12 juli 2022 een terugkeerbesluit genomen, waarbij de vreemdeling werd verplicht Nederland en de EU onmiddellijk te verlaten, en een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar is opgelegd. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij rechtmatig verblijf in Spanje heeft en dat het inreisverbod onevenredig is gezien zijn persoonlijke omstandigheden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht in Nederland of Spanje heeft en dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de vreemdeling een actueel en ernstig gevaar voor de openbare orde vormt. De rechtbank heeft de argumenten van de vreemdeling, waaronder zijn banden met Spanje en zijn zakelijke belangen, niet overtuigend geacht. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van de vreemdeling. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat het besluit zorgvuldig is voorbereid en in overeenstemming is met de relevante wet- en regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13643

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.C. Stoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Verbaas).

Procesverloop

In het besluit van 12 juli 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Eiser moet Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland meteen verlaten. Ook heeft verweerder een zwaar inreisverbod opgelegd aan eiser voor de duur van 10 jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft 8 november 2022 een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 23 november 2022 op het verweerschrift gereageerd. Daarbij heeft hij een aantal documenten overgelegd.
Op 1 december 2022 heeft verweerder een aanvullend stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 op zitting behandeld. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser stelt van Colombiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Op 16 september 2011 heeft eiser zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf. Hij verblijft sinds juli 2012 in detentie in Nederland. Eiser is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 januari 2016 wegens het medeplegen van gekwalificeerde doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar.
1.2
De politie Noord-Nederland heeft eiser op 18 januari 2022 gehoord over het
opleggen van een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Van dat gehoor is op 26 januari 2022 een proces-verbaal opgemaakt. Eiser heeft aangegeven verblijfsrecht in Spanje te hebben en voor zijn overdracht aan Nederland sinds zijn vijfde levensjaar legaal in Spanje te hebben gewoond. In Spanje wonen zijn partner en zijn drie kinderen. Eiser heeft verklaard dat zijn partner hem één keer per maand in de gevangenis bezoekt. Eiser heeft in Spanje als automonteur gewerkt en hij bezit daar panden waaruit hij verhuurinkomsten heeft. Na zijn vrijlating wil eiser het liefst terug naar Spanje, naar zijn familie.
1.3
In het dossier zit een Spaanse brief van 28 juni 2022 waaruit volgt dat de Spaanse autoriteiten een verzoek op grond van de Dublinverordening om eiser terug te nemen niet hebben gehonoreerd.
Het bestreden besluit
1.2.1
Bij besluit van 12 juli 2022 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod opgelegd voor de duur van 10 jaar opgelegd. Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat eiser geen verblijfsrecht heeft in Nederland of in een ander land van de EU. Uit informatie van de Spaanse autoriteiten is namelijk gebleken dat eiser geen verblijfsrecht in Spanje heeft. Eiser moet meteen uit Nederland en de EU vertrekken. Verweerder heeft aan de hand van de aard en de ernst van het misdrijf, het tijdsverloop sinds het misdrijf werd gepleegd en het evenredigheidsbeginsel gemotiveerd dat eiser een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde is.
1.2.2
Ten aanzien van de stellingen van eiser dat hij in Spanje bij zijn partner en kinderen wil kunnen verblijven, dat hij daar wil werken en daar bezittingen heeft, heeft verweerder overwogen dat eiser zijn stellingen niet heeft onderbouwd. Bovendien zijn deze omstandigheden van onvoldoende gewicht om eiser alsnog een vertrektermijn te gunnen en af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod tegen eiser. Dat eiser niet in Spanje bij zijn partner en kinderen kan verblijven, dat hij niet kan werken en niet bij zijn bezittingen kan is het gevolg van de eigen keuze van eiser om een strafbaar feit te plegen. Deze omstandigheid komt dan ook geheel voor rekening en risico van eiser. Volgens verweerder is niet gesteld of gebleken dat het onmogelijk is voor eiser om zijn gezin buiten de EU te zien.
1.2.3
Verder heeft verweerder aangegeven dat niet is gebleken dat eiser op een andere manier betrokken is bij en/of belangen heeft in de Nederlandse en/of de Europese samenleving, buiten Spanje. Van eiser mag gelet op zijn leeftijd worden verwacht dat hij in zijn eigen land een bestaan kan opbouwen. Niet is gesteld of gebleken dat dit geheel onmogelijk is. Eiser spreekt de taal, heeft gewerkt als automonteur en kan dit werk wellicht weer gaan oppakken. Eiser heeft in dat verband aangegeven dat zijn partner met hem zal meegaan naar Colombia. Ook heeft eiser recent aangegeven strafonderbreking te wensen en te willen terugkeren naar Colombia.
1.2.4
Ten aanzien van het inreisverbod heeft verweerder gemotiveerd waarom het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan de belangen van eiser.
1.2.5
Het besluit is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Verweerder heeft overwogen dat eiser de aanwezigheid en rechtmatig verblijf van zijn partner en drie kinderen in Spanje en/of het bestaan van de gestelde familiebanden en/of het bestaan van familieleven en/of het geven van invulling aan familieleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM niet met bewijsstukken heeft onderbouwd. Indien moet worden aangenomen dat de partner en kinderen van eiser daadwerkelijk en rechtmatig in Spanje verblijven, heeft verweerder overwogen dat het opleggen van een inreisverbod geen schending van artikel 8 van het EVRM met zich brengt. Door het besluit kan eiser zijn partner niet in Spanje/Europa bezoeken. Om die reden is er sprake van inmenging in het familieleven. Die inmenging is volgens artikel 8 van het EVRM echter toegestaan in het belang van de openbare veiligheid van Nederland en het voorkomen van strafbare feiten. In het besluit heeft verweerder een belangenafweging gemaakt aan de hand van de ‘guiding principles’ van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
1.2.6
Met betrekking tot de drie kinderen van eiser heeft verweerder overwogen dat eiser heeft gesteld maar niet heeft aangetoond dat zijn kinderen 21, 23 en 25 jaar oud zijn, dat het jongste kind nog thuis woont, dat zijn kinderen studeren of werken en dat eiser zijn kinderen financieel ondersteunt. Eiser verblijft daarnaast al sinds 2012 in detentie. In dit geval dient er sprake te zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie om familieleven aan te kunnen nemen. Daarvan is niet gebleken.
1.2.7
Voor zover eiser heeft gesteld dat het inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM in verband met zijn privéleven, heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken of aangetoond dat eiser vanaf zijn vijfde levensjaar tot aan zijn komst in Nederland rechtmatig in Spanje heeft verbleven en/of dat eiser rechten hieraan zou kunnen ontlenen. In ieder geval heeft eiser sinds 23 november 2012 geen rechtmatig verblijf in Spanje, zo blijkt uit het bericht van de Spaanse autoriteiten. Eiser verblijft sinds juli 2012 in detentie in Nederland. Sindsdien is er in ieder geval geen sprake van opgebouwd privéleven. Verder heeft verweerder overwogen dat, indien van het bestaan van privéleven zou moeten worden uitgegaan, inmenging in het privéleven is toegestaan in het belang van de openbare veiligheid van Nederland en de EU en het voorkomen van strafbare feiten. Verweerder heeft verder gemotiveerd dat niet is aangetoond of gebleken dat de banden van eiser met Spanje/de EU sterker zijn dan de banden met Colombia.
1.3
Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
Beoordeling rechtbank
2.1
In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser, die inmiddels uit Nederland is vertrokken, nog contact onderhoudt met zijn gemachtigde. Om die reden heeft eiser volgens verweerder geen belang meer bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank stelt vast dat eiser op 28 juli 2022 met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) uit Nederland is vertrokken en daarbij een vertrekverklaring heeft ondertekend. De rechtbank is van oordeel dat eiser niettemin belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep, omdat hij, zoals ter zitting is bevestigd, nog contact onderhoudt met zijn gemachtigde.
Ernstig en actueel gevaar voor de openbare orde
3.1
Eiser voert aan dat hij ten onrechte als een voldoende ernstig en actueel gevaar voor de openbare orde wordt aangemerkt. Hij acht daarvoor van belang dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict, dat er inmiddels ruim tien jaar is verstreken sinds het feit is begaan, dat hij spijt heeft betuigd en dat hij voornemens is zijn leven te beteren. Verder meent eiser dat er rekening moet worden gehouden met de duur van zijn straf, waardoor hij niet in de gelegenheid is in vrijheid een positieve gedragsverandering te laten zien. Ook wijst verweerder ten onrechte op de zogenoemde glijdende schaal, bedoeld in artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3.2
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat aan eiser terecht een inreisverbod voor de duur van 10 jaar is opgelegd. Daarbij is niet aan een glijdende schaal getoetst, maar is de duur van het inreisverbod conform artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vb 2000 vastgesteld. Verder is deugdelijk gemotiveerd dat eiser een actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde vormt. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:259) heeft verweerder aangegeven dat de door het delict veroorzaakte bedreiging voor de openbare orde nog altijd actueel is, ondanks het feit dat dit delict meer dan 10 jaar geleden is gepleegd. Hoewel het juist is dat eiser niet eerder voor doodslag is veroordeeld, is in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser ook in Spanje is veroordeeld voor strafbare feiten. Uit een via de Dienst Terugkeer en Vertrek verkregen uittreksel blijkt dat eiser in Spanje onder meer vanwege een drugsdelict tot een gevangenisstraf van drie jaar is veroordeeld. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat sprake is van een positieve gedragsverandering in detentie, bijvoorbeeld door het overleggen van reclasseringsrapporten, aldus verweerder.
3.3
De rechtbank oordeelt als volgt. In de uitspraak van de ABRvS van
20 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3579) heeft de ABRvS geoordeeld dat uit het arrest Z.Zh. en I.O. kan worden afgeleid dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische gegevens moet betrekken die zien op de situatie van een vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. De staatssecretaris moet het resultaat van dit onderzoek laten blijken uit de motivering van een besluit.
3.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser een daadwerkelijke, actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Daartoe overweegt de rechtbank eerst dat eiser de aard en ernst van het door hem gepleegde strafbare feit niet heeft bestreden. De enkele stelling van eiser dat hij niet eerder is veroordeeld wegens doodslag, leidt niet tot een ander oordeel. Voor wat betreft het tijdsverloop heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door het delict veroorzaakte bedreiging voor de openbare orde nog altijd actueel is. Zo heeft verweerder in het besluit niet ten onrechte aangegeven dat eiser niet heeft laten zien dat hij zijn gedrag heeft gebeterd en zijn er geen reclasseringsrapporten bekend. In de enkele en niet onderbouwde stellingen van eiser dat hij spijt heeft en dat hij voornemens is zijn leven te beteren, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder conform voornoemde jurisprudentie dan ook deugdelijk gemotiveerd dat eiser een daadwerkelijke, actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt.
3.5
Het betoog van eiser dat verweerder ten onrechte op grond van de glijdende schaal heeft getoetst, treft geen doel. Uit het besluit blijkt dat verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft geoordeeld dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder heeft toepassing gegeven aan het bepaalde in paragraaf A3/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) en artikel 6.5a, vijfde lid van het Vb 2000, en niet aan de door eiser bedoelde glijdende schaal.
Inreisverbod
4.1
Eiser voert verder aan dat het inreisverbod onevenredig is gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. Hij heeft zijn zakelijke en persoonlijke belangen in Spanje toegelicht. Eiser bezit panden in Spanje en met deze zakelijke belangen is ten onrechte geen rekening gehouden. Verder wegen de persoonlijke belangen van eiser zwaar. Hij heeft sinds zijn vijfde rechtmatig verblijf gehad in Spanje. Hier heeft hij het grootste deel van zijn leven gewoond. Hij heeft daar zijn leven opgebouwd en zijn partner, kinderen en andere familieleden wonen allemaal in Spanje. Zijn kinderen hebben de Spaanse nationaliteit. Met de brief van 23 november 2022 heeft eiser ook een aantal documenten overgelegd, waaronder paspoorten van familieleden en stukken waaruit blijkt dat eiser onroerend goed bezit in Spanje. Omdat eiser ten onrechte geen gelegenheid heeft gehad om zijn banden met Spanje verder te onderbouwen, heeft er ook geen juiste belangenafweging in aanloop naar het bestreden besluit kunnen plaatsvinden, aldus eiser.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de overwegingen 1.2.2 tot en met 1.2.7, verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat en waarom het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan de belangen van eiser. Zo heeft verweerder bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat eiser zijn rechtmatig verblijf in Spanje niet heeft onderbouwd. Ook heeft hij de aanwezigheid en rechtmatig verblijf van zijn partner, zijn kinderen en familiebanden in Spanje niet onderbouwd. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, indien er sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, inmenging gerechtvaardigd is gelet op het belang van de openbare veiligheid van Nederland en de EU en het voorkomen van strafbare feiten.
4.3
De stelling van eiser dat verweerder geen rekening heeft gehouden met zijn zakelijke belangen volgt de rechtbank niet. Daartoe overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar overweging 1.2.2, dat verweerder in dit verband heeft overwogen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, waaronder het bezit van panden in Spanje, van onvoldoende gewicht zijn om geen inreisverbod tegen hem uit te vaardigen en dat de omstandigheid dat hij niet bij zijn bezittingen kan het gevolg is van de eigen keuze van eiser om een strafbaar feit te plegen. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat eiser ter zitting heeft verklaard dat zijn familie gedurende zijn detentie de zakelijk belangen van eiser hebben behartigd. In zoverre bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de belangen van eiser zwaarder heeft moeten laten meewegen dan de belangen van de Nederlandse overheid.
4.4
De door eiser in beroep overgelegde documenten maken het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat deze documenten niet aantonen dat eiser in Spanje langdurig rechtmatig verblijf heeft dan wel heeft gehad. Uit deze documenten volgt evenmin dat zijn partner en kinderen rechtmatig verblijf hebben in Spanje. De door eiser overgelegde paspoorten van gestelde familieleden maken het oordeel van de rechtbank eveneens niet anders, omdat eiser de gestelde familierelatie niet heeft onderbouwd. De enkele stelling van eiser dat hij ten onrechte geen gelegenheid heeft gehad om zijn banden met Spanje verder te onderbouwen, zonder aan te geven welke banden hij verder wil onderbouwen, treft dan ook geen doel. Van een onjuiste belangenafweging is geen sprake.
Zorgvuldige voorbereiding
5.1
Volgens eiser is het besluit onzorgvuldig voorbereid, omdat hij in de veronderstelling was dat hij een permanent verblijfsrecht had in Spanje en verweerder hem er tijdens het gehoor op 18 januari 2022 niet op heeft gewezen dat de Spaanse autoriteiten al op 23 november 2012 hebben bevestigd dat hij geen rechtmatig verblijf had in Spanje. Tijdens dat gehoor wordt zelfs benoemd dat het voornemen bestaat om hem terug te laten keren naar Spanje. Bij de beantwoording van de vragen ging eiser er dan ook vanuit dat hij naar Spanje zou moeten terugkeren. Later blijkt de terugkeer zich toch te richten op Colombia. Dit had aanleiding moeten geven om eiser nogmaals te horen, met name omdat eiser in het bestreden besluit op vele punten is tegengeworpen dat niet is gebleken dat hij een partner en kinderen in Spanje heeft.
5.2
In zijn brief van 23 november 2022 wijst eiser op de omstandigheid dat er recentelijk nog een zogenoemde WETS-procedure aanhangig is gemaakt om eiser in het kader van strafoverdracht over te dragen aan Spanje. Hieruit volgt dat de terugkeer in eerste instantie was gericht op Spanje. Ook geeft eiser aan dat hij nog steeds niet zeker is of zijn verblijfsrecht in Spanje wel daadwerkelijk is ingetrokken. Er is geen beschikking overgelegd waaruit dat volgt. Verder wijst eiser op een kopie van een oude verblijfskaart van hem met een geldigheidsdatum tot 29 januari 2014. Dit is in tegenspraak met het bericht van 23 november 2012 waarin zou staan dat hij geen verblijfstatus heeft in Spanje. Eiser meent verder dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten in het kader van het starten van de overlegprocedure zoals artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst voorschrijft. Indien blijkt dat hij nog een legale status heeft in Spanje, dan is een SIS-signalering niet aan de orde en dient deze te worden omgezet in een nationale signalering.
5.3
In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat eiser al sinds het vertrekgesprek op 4 januari 2013 weet dat de Spaanse autoriteiten op 23 november 2012 hebben bevestigd dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Spanje. Hoewel het juist is dat ten tijde van het verhoor op 26 januari 2022 (lees: 18 januari 2022) is aangegeven dat werd onderzocht of eiser naar Spanje zou kunnen terugkeren, is eiser tijdens dit verhoor ook over een terugkeer naar Colombia gehoord. Ondanks dat pas eind juni 2022 duidelijk werd dat eiser niet naar Spanje kon terugkeren, is eiser dus voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze over een terugkeer naar Colombia te geven. Het betoog van eiser dat hij nogmaals gehoord had moeten worden volgt verweerder niet.
5.4
In artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. De rechtbank is, anders dan eiser stelt, van oordeel dat het besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het gehoor op 18 januari 2022 blijkt dat aan eiser is medegedeeld dat het voornemen bestond om een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van 10 jaar uit te vaardigen. Daarbij is uitgelegd dat eiser als gevolg hiervan onmiddellijk zal moeten vertrekken naar zijn land van herkomst en vervolgens 10 jaar lang niet in de EU zal kunnen verblijven. Dat eiser dacht dat hij naar Spanje zou worden uitgezet en hij met deze gedachte alle vragen heeft beantwoord, maakt niet dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. Daarbij betrekt de rechtbank dat, gelet op dat wat eiser tijdens voornoemd gehoor heeft aangegeven, eiser zijn belangen voldoende naar voren heeft kunnen brengen. Zo heeft eiser gewezen op zijn partner, zijn kinderen, zijn familie, zijn werk en zijn bezittingen. In zoverre heeft verweerder zich een afdoende beeld kunnen vormen van de bij het besluit te betrekken belangen. Dat tijdens het gehoor eveneens is aangegeven dat het voornemen bestaat om eiser gedwongen terug te laten keren naar Spanje en dat pas eind juni 2022 duidelijk werd dat eiser niet naar Spanje kon terugkeren, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder bij de voorbereiding van het besluit niet de nodige kennis heeft vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het besluit is dan ook niet onzorgvuldig tot stand gekomen.
5.5
Het beroep van eiser op artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst treft ook geen doel. Daartoe overweegt de rechtbank dat dit artikel ziet op de situatie waarin een vreemdeling houder is van een door één van overeenkomstsluitende partijen afgegeven geldige verblijfstitel. In het geval van eiser is niet gebleken dat hij beschikt over een Spaanse verblijfstitel. Het betoog van eiser ten aanzien van de SIS-signalering treft om die reden ook geen doel.
6.1
Het beroep van eiser is ongegrond.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van der Werff, voorzitter, en mr. T.A. Oudenaarden en mr. R. Tesfai, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier op 11 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.