In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling die een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' had aangevraagd. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen in een besluit van 31 augustus 2022, waarbij ook werd bepaald dat de vreemdeling het besluit op bezwaar niet in Nederland mocht afwachten. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen. Op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen. De rechter overweegt dat de werking van het besluit van 31 augustus 2022 niet geschorst wordt, ook niet bij bezwaar. De vreemdeling heeft een voldoende spoedeisend belang aangetoond.
De Staatssecretaris heeft op 4 januari 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten dat de vreemdeling niet uit Nederland mag worden verwijderd totdat op het bezwaar is beslist. Tevens is bepaald dat de Staatssecretaris het door de vreemdeling betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden en dat de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 837, worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 februari 2023 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.