ECLI:NL:RBDHA:2023:6878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
14 mei 2023
Zaaknummer
22/1659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling en terugvordering van PSI Plus-subsidie en subsidiabele kosten in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een organisatie uit Mauritius, en de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de vaststelling van subsidiabele kosten en de terugvordering van te veel verstrekte voorschotten in het kader van de PSI Plus-subsidie. Eiseres had een subsidie van € 710.331,- ontvangen voor een project in de Democratische Republiek Congo, maar na een aantal besluiten van de minister werd de subsidie verlaagd en werd een bedrag van € 348.418,- aan voorschotten teruggevorderd. Eiseres was het niet eens met de vastgestelde subsidie en de hoogte van de terugvordering, en heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de minister de subsidiabele kosten voor hardware en technische assistentie correct heeft vastgesteld op basis van de definitieve facturen en het marktconformiteitsonderzoek van SGS. Eiseres had pro forma facturen ingediend die niet als bewijs voor de werkelijk gemaakte kosten konden dienen. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht de pro forma facturen buiten beschouwing had gelaten en dat de vastgestelde subsidie van € 262.467,- juist was.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de terugvordering van de voorschotten, die in rechte vaststaat, niet onevenredig was. Eiseres had niet voldoende onderbouwd dat de nadelige gevolgen van de terugvordering onevenredig waren in verhouding tot de doelen die met de subsidie beoogd werden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1659

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], Mauritius, eiseres

(gemachtigde: mr. S.T. Blom),
en

de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, verweerder

(gemachtigde: mr. M.W. Schilperoort).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende subsidie vastgesteld op € 200.491,- en een voorschot van € 410.394,-teruggevorderd.
Bij besluit van 31 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, de subsidie vastgesteld op € 262.467,- en een voorschot van € 348.418,- teruggevorderd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2023. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor verweerder was ook aanwezig
[naam].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft aan eiseres bij besluit van 10 februari 2014 (het verleningsbesluit) op grond van het programma PSI Plus [1] een subsidie van € 710.331,- verleend voor het project ‘[naam project]’ (hierna: het project) in de Democratische Republiek Congo (DRC).
1.1.
De PSI Plus-subsidie bestaat uit een bijdrage van 60% van de subsidiabele kosten, met een maximumbijdrage van € 900.000,-. De kosten die voor subsidie in aanmerking komen bestaan, voor zover hier van belang, uit kosten van duurzame kapitaalgoederen (hardware) en kosten voor technische assistentie (TA).
2. Bij besluit van 3 november 2017 heeft verweerder het verzoek van eiseres om schaalverkleining van het project ingewilligd. Verweerder heeft de verleende subsidie verlaagd naar € 355.166,-. Omdat verweerder al voorschotten ten bedrage van € 610.885,- had betaald, is van eiseres een bedrag van € 255.719,- aan verstrekte voorschotten teruggevorderd.
2.1.
Tegen het besluit van 3 november 2017 is geen rechtsmiddel ingesteld, waardoor de hoogte van het terug te vorderen bedrag van € 255.719,- in rechte vaststaat.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder alle kosten voor TA, die voor het project op grond van het programma PSI Plus konden worden vastgesteld, te weten € 117.801,-, vastgesteld. [2] Dit heeft verweerder gedaan ondanks dat eiseres niet aan alle gestelde subsidievoorwaarden heeft voldaan. De subsidiabele kosten voor de hardware heeft verweerder vastgesteld op € 241.110,-. Hierdoor is de subsidie voor de hardware vastgesteld op € 144.666,-. [3] Aldus bedraagt de vastgestelde subsidie voor het project € 262.467,-. [4] Van eiseres wordt in totaal € 348.418,- aan te veel verstrekte voorschotten teruggevorderd. [5]
4. Het geschil in deze zaak gaat over de hoogte van de vastgestelde subsidie. Eiseres vindt dat alle door haar overgelegde (pro forma) facturen voor hardware met een waarde van totaal € 307.514,26,-, moeten worden meegenomen bij de subsidievaststelling, zodat de subsidie voor het project wordt vastgesteld op € 302.309,56. [6] Verweerder baseert zich daarentegen op de definitieve facturen en volgt voor de vaststelling van de marktwaarde van de aangeschafte hardware de conclusies van het marktconformiteitsonderzoek van SGS, waardoor verweerder de subsidie voor het project op € 262.467,- vaststelt.
Wat stelt eiseres in beroep?
5. De subsidiabele kosten voor de hardware moeten worden vastgesteld op basis van de totale kosten van € 307.514,26. Verweerder heeft ten onrechte pro forma facturen buiten beschouwing gelaten en is ten onrechte van het marktconformiteitsonderzoek van SGS uitgegaan. SGS heeft de waarde van de hardware voor een te laag bedrag ingeschat. Het is onevenredig om de subsidie niet op het maximale bedrag van € 302.309,56 vast te stellen gelet op de moeilijke omstandigheden waaronder het project is uitgevoerd.
5.1.
Op zitting is namens eiseres aangevoerd dat het project succesvol is uitgevoerd en dat eiseres zich nu in liquidatie bevindt. Door de verlaging van de subsidie worden de bestuurders van eiseres voor € 40.000,- financieel geraakt en dit is onevenredig.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Subsidiabele kosten hardware
6. De rechtbank volgt verweerder in de ten aanzien van de subsidiabele kosten voor hardware gegeven motivering.
6.1.
In het verleningsbesluit van 10 februari 2014 is bepaald dat de subsidie voor hardware wordt vastgesteld op basis van de werkelijk gemaakte kosten en op basis van de prijs die in het marktconformiteitscertificaat van SGS is vastgelegd. Eiseres is met deze voorwaarden voor subsidieverlening akkoord gegaan. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht geen grond voor het oordeel dat verweerder bij de subsidievaststelling ten onrechte volgens de voorwaarden uit het verleningsbesluit heeft getoetst.
6.2.
Verweerder is in het primaire besluit uitgegaan van de bedragen uit de definitieve facturen. De pro forma facturen heeft verweerder buiten beschouwing gelaten. Hierdoor is in het primaire besluit een bedrag van € 224.758,- voor hardware in aanmerking genomen. Eiseres heeft in de bezwaarfase nog een aantal definitieve facturen overgelegd voor totaal
€ 16.352,- en verweerder heeft dit bedrag in het bestreden besluit meegenomen. Hierdoor is in het bestreden besluit het totale bedrag van de in aanmerking genomen kosten voor de hardware bepaald op € 241.110,-.
6.2.1.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de kosten uit de pro forma facturen daadwerkelijk zijn gemaakt. Verweerder mocht de pro forma facturen daarom buiten beschouwing laten. Hiermee heeft verweerder geen onjuiste invulling gegeven aan de voorwaarde uit het verleningsbesluit dat de subsidie voor de hardware wordt vastgesteld op basis van de werkelijk gemaakte kosten. Dat SGS behalve definitieve facturen ook
pro forma facturen in zijn beoordeling heeft meegenomen, doet hier niet aan af.
6.2.2.
Eiseres is er verder niet in geslaagd om de juistheid van de bevindingen in het marktconformiteitscertificaat van SGS in twijfel te trekken. Verweerder heeft nader toegelicht dat de lagere waardebepalingen die SGS ten opzichte van de prijzen uit de facturen heeft gegeven, voor het belangrijkste deel het gevolg zijn van het feit dat in de facturen het BTW-bedrag is opgenomen terwijl SGS de prijzen zonder BTW berekent. Het bedrag van het BTW heeft SGS in mindering gebracht op basis van 16%, het van toepassing zijnde BTW-percentage in de DRC. Ook zijn verschillen in de door SGS gegeven waarderingen te verklaren door het verschil in de wisselkoers. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom deze uitleg van verweerder voor onjuist moet worden gehouden. De voornoemde verschillen zijn marginaal en niet dermate groot ten opzichte van de ingediende facturen, dat verweerder niet van de door SGS gegeven waardebepalingen mocht uitgaan.
6.2.3.
De stelling van eiseres dat zij zich niet kon verweren tegen de waardebepalingen door SGS, volgt de rechtbank niet. Daargelaten dat eiseres voor nader uitleg in contact met SGS kon treden, valt niet in te zien dat eiseres niet op een andere wijze de door haar gestelde marktwaarden kon onderbouwen.
Evenredigheid
7. Het bestreden beluit strekt ook tot terugvordering van al betaalde voorschotten. Het terugvorderingsbedrag van € 255.719,- uit het besluit van 3 november 2017 staat in rechte vast en kan daarom niet aangevochten worden in dit beroep. Dit bedrag is inbegrepen in het bij het bestreden besluit teruggevorderde bedrag van € 348.418,-. Het gaat bij het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel dus om een resterend terugvorderingsbedrag van € 92.666,-.
7.1.
Verweerder heeft nader toegelicht dat hij bij de subsidievaststelling rekening heeft gehouden met het ondernemingsklimaat in de DRC en het feit dat ondanks de schaalverkleining van het project, eiseres meer kosten voor TA heeft gemaakt dan verwacht. Daarom heeft verweerder in het bestreden besluit het volledige budget voor TA vastgesteld ondanks dat er niet aan alle subsidievoorwaarden werd voldaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de lagere subsidievaststelling voor eiseres.
7.2.
Dat voor de hardware niet het volledige geclaimde bedrag is toegekend en hierdoor een nog hoger terugvorderingsbedrag aan voorschotten is vastgesteld, doet aan het vorenstaande niet af. Eiseres heeft de gestelde onevenredige gevolgen niet onderbouwd. Niet is gebleken dat door het bestreden besluit liquiditeitsproblemen zullen ontstaan. De enkele niet onderbouwde stelling dat de bestuurders van eiseres ten gevolge van het bestreden besluit de financiële verantwoordelijkheid voor ongeveer € 40.000,- zouden moeten gaan dragen, is onvoldoende voor een ander oordeel.
7.3.
Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn aan de daarmee te dienen doelen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Gunster, voorzitter, en mr. drs. J.J.P. Bosman en
mr. F. Arichi, leden in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het Private Sector Investeringsprogramma, deelprogramma PSI Plus (Stct. 2014, nr. 136).
2.60% van de oorspronkelijke subsidiabele kosten van € 196.335,-.
3.60% van € 241.110,-.
4.De optelsom van € 117.801,- TA en € 144.666,- hardware.
5.De optelsom van het terugvorderingsbedrag € 255.719,- uit het besluit van 3 november 2017 en
6.De optelsom van € 117.801,- TA en 60% van € 307.514,26,- hardware.