Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Op 26 januari 2023 is de woning van verzoeker doorzocht. Aanleiding hiervoor was dat de politie meerdere personen staande heeft gehouden die de woning verlieten in het bezit van spullen die zij niet bij zich droegen toen zij de woning betraden. Zo was een man in het bezit van een doos met daarin meerdere blokken cannabis/hasj (brutogewicht: 2967,3 gram) met daarop roodgroengekleurde stickers waarop stond “Cherry Breeze” en “Rolls Royce”. Een tweede man droeg een big shopper met daarin roodgroengekleurde stickers met daarop de tekst “Cherry Breeze”. Ook bleek deze man € 1.058,55 aan contant geld op zak te hebben. Een vrouw verliet de woning met een big shopper waarin meer dan de toegestane gebruikershoeveelheid henneptoppen zaten. Ook had zij € 35.215,- in contanten bij zich. De vrouw vertelde een relatie te hebben met een van de bewoners. Zij had een sleutel van de woning waarmee de politie uiteindelijk de woning is binnengetreden.
3. In de bestuurlijke rapportage staat dat bij de doorzoeking in de woonkamer onder de bank een blok cannabis/hasj van 9,8 gram bruto is aangetroffen. In een slaapkamer zijn twee zakjes hennep gevonden en glazen potjes met teksten die kunnen verwijzen naar henneptoppen. In de keuken lagen hennepresten en stickers met daarop “Cherry Breeze”. Ook is er een weed board (een houten plank die gebruikt wordt om verdovende middelen op te snijden) en verpakkingsmateriaal met de teksten “Killing Pablo” en “the hunt for the world’s greatest outlaw” aangetroffen. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder besloten de woning te sluiten voor de duur van drie maanden.
4. Verzoeker vindt de sluiting niet noodzakelijk. Niet is aangetoond dat sprake is van langdurige drugshandel, er zijn geen meldingen van overlast en de woning bevindt zich niet in een kwetsbare wijk. In de woning is in totaal minder dan 30 gram aan softdrugs gevonden, wat volgens de Beleidsregel in beginsel te weinig is om de woning te sluiten nu de overdraagbaarheid van deze hoeveelheid gering is. De zoon van verzoeker, die verdachte is in het strafproces, staat inmiddels niet meer ingeschreven op het adres. Verzoeker vindt de sluiting ook onevenredig. Hij stelt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt, omdat hij niet betrokken was bij de gebeurtenissen. Hij was in de dagen rondom 26 januari 2023 ook niet aanwezig in de woning. Verweerder heeft volgens verzoeker onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen van de woningsluiting.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
5. Uit vaste rechtspraak volgt dat voor de beantwoording van de vraag of de woningsluiting rechtmatig is, er moet worden gekeken naar de bevoegdheid, de noodzaak en de evenredigheid.Omdat de bevoegdheid van verweerder om tot sluiting van de woning over te gaan tussen partijen niet in geschil is, zal de voorzieningenrechter alleen de noodzaak en de evenredigheid beoordelen.
6. Voor het antwoord op de vraag of de burgemeester gelet op de aangevoerde omstandigheden in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken moet in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
7. Volgens verweerder is de noodzaak om de woning te sluiten gelegen in de relatie tussen de woning en de handel in drugs. Met de sluiting wordt de woning onttrokken aan het drugscircuit en wordt de loop naar het pand eruit gehaald. Dat er sprake is van een loop blijkt uit de aangehouden personen die allen de woning verlieten in het bezit van drugs dan wel daaraan te relateren goederen, waarvan verweerder aannemelijk acht dat deze in de woning hebben gelegen. Daarnaast wijzen de in de woning aangetroffen goederen op een mate van professionaliteit en ligt de woning in een kwetsbare wijk.
8. Gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de sluiting van de woning noodzakelijk heeft kunnen achten. De enkele stelling dat uit niets blijkt dat sprake is geweest van langdurige handel, maakt dit niet anders. Dat de zoon van verzoeker inmiddels ergens anders woont, doet niet af aan de bekendheid van de woning als drugspand. De verklaring van verzoeker, dat het bedrag van
€ 35.215,- dat bij de vrouw is aangetroffen legaal door hem is verkregen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Ook als het geld legaal zou zijn verkregen, kon verweerder de sluiting op grond van de andere bevindingen noodzakelijk achten. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan de stelling van verweerder dat de woning in een kwetsbare wijk ligt.
9. De volgende vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden, is of de sluiting van de woning evenredig is. Verweerder is daarbij gehouden om alle omstandigheden van het geval te betrekken in haar beoordeling. Persoonlijke verwijtbaarheid kan een rol spelen in deze beoordeling. Zo kan de betrokkene bijvoorbeeld geen verwijt worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en redelijkerwijs ook niet kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning.
10. De voorzieningenrechter is het met verweerder eens dat dit in het geval van verzoeker niet is gebleken. Het betoog van verzoeker dat hij niet bekend was met de aangetroffen goederen en in de periode rondom de doorzoeking niet in de woning aanwezig was, is onvoldoende voor het oordeel dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. Nog daargelaten dat op dit moment nog niet duidelijk is welke rol verzoeker in het geheel heeft gespeeld, is hij als bewoner en hoofdhuurder verantwoordelijk voor wat er in zijn woning gebeurt. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat op zichtbare plekken in meerdere ruimtes in het huis drugs en daaraan te relateren goederen zijn aangetroffen en dat de zoon van verzoeker twee recente antecedenten met betrekking tot de handel in softdrugs op zijn strafblad heeft staan. Verzoeker kan in zoverre het verwijt worden gemaakt dat hij had kunnen dan wel had moeten weten wat zich in zijn woning afspeelde.
11. Inherent aan een woningsluiting is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Niet is gebleken dat het voor verzoeker niet mogelijk is om aan vervangende woonruimte te komen. Verzoeker heeft niet aangetoond waarom hij, al dan niet afwisselend, niet bij vrienden en/of familie kan verblijven gedurende de sluiting. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter, zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt, dat verzoeker zich pas zeer recent is gaan inspannen om vervangende woonruimte te zoeken, en dat daaruit nog niet de conclusie kan worden getrokken dat dit op niets zal uitlopen. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat als het onverhoopt niet lukt om voor drie maanden een andere woonruimte te vinden, verzoeker zich kan melden bij het Sociaal Team van Delft Support en dat verzoeker zich anders kan melden bij de daklozenopvang.
12. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat uit de stukken blijkt dat de derde partij te kennen heeft gegeven de huurovereenkomst hoe dan ook te willen beëindigen. Daarvoor is het niet van doorslaggevend belang of de woningsluiting standhoudt, dit heeft alleen effect op de vraag hoe de huurovereenkomst juridisch gezien beëindigd kan worden. Dit is in zoverre daarom niet van invloed voor de beoordeling.
13. De voorzieningenrechter acht de sluiting van de woning gelet op het voorgaande niet onevenredig en er was voor verweerder dan ook geen aanleiding om daarvan af te zien.
14. Het voorgaande betekent dat de woningsluiting naar verwachting in bezwaar zal kunnen standhouden. Er is daarom geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.