In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp was verleend voor de bouw van twee bedrijfspanden. Eiser, die naast het perceel woont waar de bouw plaatsvindt, was van mening dat zijn bezwaren tegen de vergunning niet voldoende waren gehoord en dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en de belangen van de omwonenden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder de aanvraag correct heeft ingediend en dat deze past binnen het bestemmingsplan. Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was gesteld van de hoorzitting en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de gevolgen van de bouw voor zijn woonomgeving. De rechtbank oordeelde dat het college niet in strijd met de hoorplicht had gehandeld, omdat eiser alsnog zijn standpunten had kunnen toelichten. De rechtbank concludeerde dat de door eiser aangevoerde bezwaren, waaronder de vrees voor overlast en de impact op de natuur, niet opgingen, omdat de vergunning correct was verleend en er geen strijd was met de relevante wetgeving. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, maar het college werd wel opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.