Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
[naam 1] . Eiser heeft een arbeidsovereenkomst en loonstroken overgelegd en de werkgever heeft verklaard dat eiser bij hem werkzaam is geweest. Volgens eiser is het door verweerder uitgevoerde onderzoek niet zorgvuldig geweest en is te weinig betekenis gehecht aan de bewijzen die door hem zijn overgelegd. Onder meer is verweerder voorbijgegaan aan het overgelegde fragment uit het huisartsenjournaal over de door eiser uitgevoerde werkzaamheden.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is met de in het onderzoeksrapport weergegeven verklaringen onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband. Uit deze verklaringen blijkt niet zonder meer dat eiser geen werkzaamheden op basis van een dienstbetrekking met [bedrijfsnaam 1] heeft verricht. Die verklaringen zijn daartoe onvoldoende specifiek. Beide getuigen verklaren weliswaar dat zij eiser nooit hebben zien werken, maar zij weten niet zeker of eiser werkzaamheden heeft verricht. Verder verklaren zij dat eiser wel regelmatig in de kapperszaak aanwezig was. Gelet op de inhoud van de afgelegde verklaringen valt niet uit te sluiten dat eiser vanuit zijn specifieke achtergrond en werkervaring wel van tijd tot tijd adviezen heeft gegeven aan de eigenaar van de kapperszaak, en dat het hier op geld waardeerbare werkzaamheden betrof. De eigenaar laat in zijn verklaring duidelijk doorschemeren dat eiser de hoge verwachtingen niet heeft kunnen waarmaken, en dat hij er vaker niet dan wel was. Ook uit die verklaring blijkt dus niet duidelijk dat eiser in het geheel geen werkzaamheden op basis van een dienstbetrekking heeft verricht. Wel volgt daaruit dat eiser zich niet aan de afspraken over bijvoorbeeld de werktijden hield. De rechtbank vindt verder dat op sommige punten niet voldoende is doorgevraagd door de onderzoekers. Zo is onduidelijk gebleven of eiser als floormanager een aparte kantoorruimte had, of dat hij geacht werd in de behandelruimte van de kapsalon zijn werkzaamheden te verrichten. In het eerste geval is niet uit te sluiten dat de geraadpleegde getuigen eiser niet vaak hebben gezien of gesproken.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het beroep gegrond dient te worden verklaard. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd. De rechtbank vindt dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat sprake was van een fictief dienstverband, en ziet daarom aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten van 20 november 2020 en 24 november 2020 te herroepen. Die voor eiser belastende besluiten komen dus te vervallen.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 6 december 2021;
- herroept de primaire besluiten van 20 november 2020 en 24 november 2020;
- veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.