ECLI:NL:RBDHA:2023:6803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
NL23.10858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot indirect refoulement en medische zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, van Marokkaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat de bewijslast voor het aannemelijk maken van een reëel risico op indirect refoulement bij de vreemdeling ligt. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Duitsland is uitgeprocedeerd en dat hij bij terugkeer naar Marokko een ernstig risico loopt op onmenselijke behandeling, omdat hij afvallig is van de Islam. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij na overdracht aan Duitsland een risico loopt op (indirect) refoulement. Ook heeft hij geen concrete aanknopingspunten aangedragen dat de Duitse rechter hem niet zal beschermen tegen refoulement.

Wat betreft de medische zorg heeft de rechtbank geoordeeld dat het aan eiser is om aan te tonen dat zijn overdracht naar Duitsland een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische of psychische situatie met zich meebrengt. Eiser heeft echter geen relevante stukken ingediend die deze claim onderbouwen. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat verweerder de behandeling van de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Het beroep van eiser is kennelijk ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10858

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL23.10859. Hierop zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 23 januari 2023 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard op
25 januari 2023.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiser merkt op dat hij in Duitsland is uitgeprocedeerd. Duitsland was voornemens eiser uit te zetten naar Marokko, waar hij een ernstig risico loopt omdat hij geen moslim is. Eiser is afvallige van de Islam. Gelet hierop loopt eiser bij terugkeer naar Marokko het reële risico op een onmenselijke behandeling strijdig met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts merkt eiser op dat hij medische klachten heeft. In Duitsland stelt eiser geen medische behandeling te hebben gekregen. Gelet hierop dient verweerder de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1864) volgt dat de bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken bij de vreemdeling ligt. Om aan die bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is – dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag – dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Duitsland een risico loopt op (indirect) refoulement. Evenmin heeft eiser met concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt dat de rechter in Duitsland hem niet zal beschermen tegen refoulement.
4.1.
Als het gaat om medische zorg is het aan eiser om aan te tonen dat zijn overdracht een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische of psychische situatie inhoudt (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2129). Dergelijke stukken zijn door eiser niet ingediend.
4.2.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat verweerder de behandeling van de aanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, aan zich had moeten trekken.
5. Het beroep is kennelijk ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.