ECLI:NL:RBDHA:2023:6795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
NL23.6090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen het Oostenrijkse en het Nederlandse beschermingsbeleid voor vluchtelingen uit Turkije. Eiser heeft geen overtuigende bewijsstukken overgelegd die zijn stelling onderbouwen dat hij een reëel risico op indirect refoulement loopt bij overdracht aan Oostenrijk. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Oostenrijk ook voldoet aan de Europese rechtsnormen voor asielprocedures. Eiser heeft geen relevante informatie gepresenteerd die zou aantonen dat dit in zijn geval niet geldt. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over pushbacks aan de grens met Slovenië verworpen, omdat niet is aangetoond dat eiser als Dublinterugkeerder hiervoor hoeft te vrezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6090

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F. Aly).

Procesverloop

In het besluit van 28 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en tolk [naam] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

De achtergrond van het geschil
1. Eiser is geboren op [datum] en heeft de Turkse nationaliteit. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 12 oktober 2022 in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 8 december 2022 bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd, waardoor sinds 23 december 2022 de verantwoordelijkheid van Oostenrijk vaststaat op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen omdat Oostenrijk daarvoor verantwoordelijk is. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
3.1
Volgens eiser is er sprake van een fundamenteel verschil tussen het beschermingsbeleid van Oostenrijk ten aanzien van vluchtelingen uit Turkije en dat van Nederland. Daarom zou een overdracht aan Oostenrijk volgens eiser een reëel risico op indirect refoulement meebrengen. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Oostenrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, of anders gezegd: verweerder mag aannemen dat ook het Oostenrijkse beschermingsbeleid voldoet aan de regels van het Europese recht. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Eiser dient dus zijn stelling te onderbouwen dat hij een reëel risico op indirect refoulement loopt.
3.2
Anders dan eiser ziet de rechtbank geen reden om op een andere wijze te oordelen over het wel of niet bestaan van een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Oostenrijk dan volgens het beoordelingskader dat is gegeven in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juli 2022. [2] De rechtbank overweegt dan dat eiser geen algemene informatie heeft overgelegd die aannemelijk maakt dat er een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid is. Eiser heeft een aantal cijfers van de site Eurostat overgelegd over aantallen ingewilligde en afgewezen asielaanvragen in Oostenrijk. Deze cijfers geven echter geen informatie over de inhoud van de asielaanvragen. Bovendien is met deze enkele Oostenrijkse gegevens nog niets gezegd over de vergelijking met de aantallen Nederlandse toe- of afwijzingen van Turkse asielaanvragen.
Eiser heeft verder een toewijzende Nederlandse beschikking en een Oostenrijkse afwijzing van een Turkse asielaanvraag overgelegd. Ook deze enkele beslissingen – nog los van het feit dat niet goed is op te maken waarom de aanvragen zijn toe- of afgewezen – zijn onvoldoende om te concluderen dat er een fundamenteel verschil in het beschermingsbeleid is tussen Oostenrijk en Nederland voor Turkse vluchtelingen. Daarbij heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er geen adequate rechtsgang openstaat tegen afwijzende besluiten van een asielaanvraag in Oostenrijk.
3.3
Verder heeft eiser gesteld dat ook uit de pushbacks die plaatsvinden, blijkt dat verweerder niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Oostenrijk. Uit de overgelegde informatie blijkt inderdaad dat er pushbacks plaatsvinden maar dat die uitsluitend aan de grens met Slovenië plaatsvinden. Niet is gebleken dat eiser als Dublinterugkeerder daarvoor hoeft te vrezen. Ook hiermee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder voor hem niet langer uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Oostenrijk. De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.