ECLI:NL:RBDHA:2023:6729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag onroerende-zaakbelastingen voor kledingwinkel in verband met COVID-19 maatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2023 uitspraak gedaan over een aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) die aan eiseres, een B.V. die een kledingwinkel exploiteert, was opgelegd voor het kalenderjaar 2021. De eiseres betwistte de aanslag op grond van het feit dat zij de winkel in 2021 niet heeft kunnen gebruiken vanwege de lockdownmaatregelen die door de overheid waren ingesteld in verband met de COVID-19 pandemie. De rechtbank oordeelde dat de situatie per 1 januari 2021 bepalend was voor het gebruik van de onroerende zaak. Volgens de Gemeentewet kan belasting worden geheven van degene die een onroerende zaak gebruikt die niet in hoofdzaak tot woning dient. De rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van 'gebruik' in de zin van de wet, aangezien de winkel gesloten was en de eiseres geen mogelijkheid had om de onroerende zaak te gebruiken voor haar bedrijfsactiviteiten. De rechtbank vernietigde de aanslag en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.266 en werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/6632
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres(gemachtigde: A. Oosters),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, verweerder,

en

de Staat der Nederlanden, de Minister voor Rechtsbescherming, de Staat.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 7 september 2021 op het bezwaar van eiseres tegen de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor gebruikers (de aanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2023.
Namens eiseres is verschenen [naam]. Verweerder is, met bericht aan de rechtbank, niet verschenen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag onroerende-zaakbelastingen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.266;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij beschikking van 26 februari 2021 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak [adres] [nummer] te [plaats] (de onroerende zaak) op waardepeildatum 1 januari 2020 voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 865.000. Daarbij heeft verweerder tevens de aanslag opgelegd voor het jaar 2021.
2. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
3. Eiseres is huurder van de onroerende zaak (de winkel), waarin zij een kledingzaak exploiteert en enkel kleding verkoopt van het merk [merknaam] (het kledingmerk).
4. In geschil is uitsluitend of de aanslag terecht en op het juiste bedrag is vastgesteld. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de onroerende zaak als gevolg van de COVID-19 maatregelen niet heeft kunnen gebruiken en dat zij daarom geen onroerende-zaakbelastingen (OZB) verschuldigd is.
5. Op grond van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet kan belasting worden geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak gebruikt die niet in hoofdzaak tot woning dient. In dit geval is dus de situatie per 1 januari 2021 doorslaggevend.
6. Volgens vaste jurisprudentie moet onder ‘gebruik’ van een onroerende zaak in de zin van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet worden verstaan, het metterdaad bezigen van de onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoeften. De enkele omstandigheid dat de onroerende zaak aan eiseres ter beschikking stond, is onvoldoende om haar om die reden als gebruiker aan te merken.
7. Vaststaat dat begin 2021 sprake was van een algehele lockdown op grond waarvan kledingwinkels gesloten dienden te blijven. Eiseres heeft aangevoerd dat zij, gezien het huurcontract, de winkel uitsluitend mocht gebruiken voor de verkoop van kleding van het merk [merknaam] en dat dit gebruik door de algehele lockdown niet meer mogelijk was. Verder heeft eiseres ter zitting onweersproken toegelicht dat de winkel ook niet werd gebruikt voor opslag omdat hiervoor geen ruimte was. Er was nooit voorraadvorming omdat dit landelijk werd gefaciliteerd door het kledingmerk. Ook eventuele internetverkopen vonden plaats via de landelijke website van het kledingmerk zonder bemoeienis van de eiseres. Aldus heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat er geen sprake was van “gebruik” in de zin van artikel 220 van de Gemeentewet. Dat betekent dat de aanslag OZB ten onrechte is opgelegd.
8. Gelet op het voorgaande, is het beroep gegrond verklaard.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.266 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak).
10. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is op 13 april 2021 door verweerder ontvangen en door de rechtbank is op 4 mei 2023 uitspraak gedaan, waardoor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar en bijna 1 maand hebben geduurd. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor de redelijke termijn zou moeten worden verlengd. Het voorgaande betekent dat de redelijke termijn met afgerond (naar boven) een maand is overschreden. Deze termijnoverschrijding is geheel toe te rekenen aan de beroepsfase. Aan eiseres komt daarom een schadevergoeding toe van € 500 te vergoeden door de Staat.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. van Heel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hogerberoepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).