In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de tijdelijke bewaring van het paspoort van eiseres, die de Filipijnse nationaliteit heeft. Eiseres werd op 10 oktober 2022 illegaal aangetroffen in Nederland en kreeg op 1 november 2022 een terugkeerbesluit. Haar paspoort werd op 14 oktober 2022 tijdelijk in bewaring genomen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd afgewezen. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij zij aanvoerde dat zij haar paspoort nodig had voor de erkenning van haar kind, wat essentieel was voor haar vertrek naar de Filippijnen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat het bestreden besluit is genomen zonder eiseres de gelegenheid te bieden om haar bezwaar aan te vullen, in strijd met artikel 6:6, onder a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar heeft de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat eiseres na de erkenning van haar kind berust heeft in het terug in bewaring nemen van haar paspoort. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 837,-.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep, waardoor de connexiteit niet meer aanwezig is. De uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter en is openbaar gemaakt.