ECLI:NL:RBDHA:2023:6642

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
NL22.23808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek tot proceskostenveroordeling in het kader van bestuursrecht. Verzoekster, die een aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) had ingediend, kreeg op 18 november 2021 te horen dat deze aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Hierop heeft verzoekster op 16 december 2021 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. Vervolgens heeft zij op 21 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Op 9 februari 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard, maar wel een dwangsom toegekend. Na deze beslissing heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat verzoekster recht heeft op vergoeding van de proceskosten omdat verweerder aan haar tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Tevens is vermeld dat verzoekster vrijgesteld is van het betalen van griffierecht, waardoor verweerder niet verplicht is om het griffierecht te vergoeden. De rechtbank heeft uiteindelijk verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23808

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], verzoekster

geboren op [geboortedatum]
nationaliteit onbekend
v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.S. Visser),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 november 2021 heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) van verzoekster afgewezen.
Verzoekster heeft op 16 december 2021 bezwaar gemaakt.
Verzoekster heeft op 21 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar van 16 december 2021.
Bij besluit van 9 februari 2023 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard en een dwangsom toegekend.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft niet gereageerd.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen door hangende het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar van verzoekster.
3. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten kennelijk gegrond is.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 837,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.
5. De rechtbank wijst erop dat verzoekster wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder niet op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.J. Kinds, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.