ECLI:NL:RBDHA:2023:6641
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenveroordeling. Verzoekers, van Iraakse nationaliteit, hebben op 8 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van 16 februari 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 6 maart 2023 de aanvraag ingewilligd en een dwangsom toegekend. Na deze beslissing hebben verzoekers hun beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar verweerder heeft niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder aan verzoekers tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag, wat heeft geleid tot de conclusie dat het verzoek om proceskostenvergoeding gegrond is.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten die verzoekers hebben gemaakt, vastgesteld op € 418,50. Dit bedrag is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor ‘licht’ omdat het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Tevens is opgemerkt dat verzoekers wegens betalingsonmacht zijn vrijgesteld van het betalen van griffierecht, waardoor verweerder niet verplicht is het griffierecht te vergoeden.