ECLI:NL:RBDHA:2023:6638
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
Op 6 februari 2023 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van 11 mei 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 6 maart 2023 de aanvraag ingewilligd en een dwangsom toegekend. Na deze beslissing heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag, terwijl het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit nog liep. Dit betekent dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt, vastgesteld op € 418,50. Dit bedrag is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de wegingsfactor 'licht' van toepassing is, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Verzoekster is vrijgesteld van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht, waardoor verweerder niet verplicht is om het griffierecht te vergoeden.
De rechtbank heeft de beslissing openbaar gemaakt en verzoekster geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.J. Kinds, griffier.