ECLI:NL:RBDHA:2023:6614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
C/09/637865 / JE RK 22-2345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met positieve ontwikkeling van de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 21 april 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02]. De kinderen zijn sinds oktober 2020 uithuisgeplaatst vanwege onveiligheid in hun opvoedsituatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen zich goed ontwikkelen in het pleeggezin, waar zij rust, structuur en stabiliteit ervaren. De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en is nauw betrokken bij de opvoeding van de kinderen. De kinderrechter heeft echter ook geconstateerd dat de moeder nog niet in staat is om de volledige opvoeding op zich te nemen, gezien haar eerdere problemen met alcohol en geweld. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van drie maanden, met als doel een opbouwregeling en passende hulpverlening in gang te zetten, zodat de kinderen in alle rust voor de zomervakantie weer bij hun moeder kunnen wonen. De kinderrechter heeft het verzoek tot verdere verlenging van de machtiging afgewezen, omdat de moeder onvoldoende kans heeft gehad om haar positieve ontwikkeling te tonen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/637865 / JE RK 22-2345
Datum uitspraak: 21 april 2023

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 9 november 2022 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
-
[minderjarige01] ,geboren op [geboortedatum01] 2006 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] ,
-
[minderjarige02] ,geboren op [geboortedatum02] 2013 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige02] ,
hierna samen ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J. Kleiweg, gevestigd te Amsterdam,

[de vrouw02] ,

hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
De kinderrechter merkt als informant aan:

[de vrouw03] ,

hierna te noemen: de tante moederszijde,
wonende te [woonplaats01] .

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 17 januari 2023 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] verlengd van 22 januari 2023 tot 22 januari 2024. Verder is de machtiging om [minderjarige01] en [minderjarige02] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 22 januari 2023 tot 22 april 2023. De behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • voormelde beschikking d.d. 17 januari 2023;
  • het verzoekschrift met bijlagen d.d. 8 november 2022;
  • de schriftelijke rapportage d.d. 3 april 2023;
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek d.d. 9 januari 2023.
Op 21 april 2023 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de tante moederszijde;
  • [naam01] en [naam02] , namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige01] is op 21 april 2023 voorafgaand aan de zitting in raadkamer gehoord.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de pleegmoeder niet ter zitting verschenen.

Feiten

Voor de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 17 januari 2023.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling heeft, volgens de stukken en het verhandelde ter zitting, het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. Gelet op de opvoedcapaciteiten van de moeder en de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen wordt gedeeld opvoederschap tussen de pleegmoeder en de moeder het meest in het belang van de kinderen geacht. Hierbij verblijven de kinderen doordeweeks bij de pleegmoeder, waar zij structuur en voorspelbaarheid ontvangen. In het weekend verblijven [minderjarige01] en [minderjarige02] afwisselend bij de moeder en hun tantes. De moeder moet nauw betrokken blijven en een onderdeel van de opvoeding uitmaken. Er is sprake van een goede samenwerking tussen de moeder en de pleegmoeder. De huidige situatie zorgt ervoor dat de moeder volledig in haar kracht staat. De moeder doet het goed in aanvulling op de pleegmoeder en is betrokken bij allerlei zaken rondom de kinderen. Zij is wisselend in haar beschikbaarheid en betrouwbaarheid. De afgelopen tijd maakt de moeder hierin een positieve ontwikkeling door en komt zij, met ondersteuning van de pleegmoeder, beter haar afspraken na. Echter is er op 23 maart 2023 een politiemelding gedaan van alcoholgebruik en huiselijk geweld tussen de moeder en haar ex-partner. Het lijkt de moeder daarmee nog niet te lukken om het patroon van alcohol en geweld volledig te doorbreken. [minderjarige01] heeft behoefte aan een opvoeder die regie voert, toezicht houdt, duidelijkheid geeft en consequent kan handelen, mede gelet op zijn politiecontacten van het afgelopen jaar. In het pleeggezin houdt [minderjarige01] zich aan de structuur en regels. De moeder heeft moeite met het voeren van regie en het stellen van grenzen richting [minderjarige01] . Het dragen van de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van [minderjarige01] stijgt boven de draagkracht van de moeder uit. [minderjarige02] heeft, gelet op zijn leeftijd en onzelfstandigheid, behoefte aan een bovengemiddeld beschikbare opvoeder. Daarbij heeft [minderjarige02] structuur, duidelijkheid en begrenzing nodig, hetgeen de pleegmoeder hem biedt. Hij heeft weinig eigen identiteit ontwikkeld en is beïnvloedbaar. Vanuit school wordt aangegeven dat [minderjarige02] continuïteit in zijn verblijf nodig heeft en een wisseling van school hem geen goed zal doen. De komende periode zal diagnostiek en een intelligentieonderzoek worden ingezet. Het is belangrijk dat het perspectief van de kinderen duidelijk wordt.
De gecertificeerde instelling is voornemens om een opvoedbesluit te nemen en dit voor te leggen aan de rechtbank via de weg van de geschillenregeling. Op deze manier zullen de kinderen geen onduidelijkheid meer ervaren over hun perspectief. Het beëindigen van het gezag van de moeder is niet nodig. Wel is het van belang dat de moeder de huidige situatie kan accepteren. Er kan worden gekeken naar de mogelijkheid dat de kinderen ieder weekend bij de moeder zullen verblijven. Het is belangrijk dat de intensiteit van het contact tussen de moeder en de kinderen in stand wordt gehouden.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De advocaat van de moeder heeft primair bepleit om het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen. Subsidiair is verzocht dat de kinderen ieder weekend bij de moeder zullen verblijven. Verder is voorgesteld om de periode tot aan de zomervakantie te gebruiken om een thuisplaatsing van de kinderen mogelijk te maken door hulp in de thuissituatie in te zetten. Daartoe is het volgende naar voren gebracht. De kinderen zijn uithuisgeplaatst vanwege een onveilige thuissituatie in [plaats01] . De moeder heeft in het belang van de kinderen de keuze gemaakt om te verhuizen naar [plaats02] . Er is hulpverlening opgestart en de moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De kinderen en de moeder hebben een sterke wens om weer herenigd te worden. De moeder is inmiddels goed ingesteld op medicatie voor haar depressieve klachten. Zij ontvangt steun vanuit haar familie en psycholoog. Er is sprake van een ondertoezichtstelling van de kinderen. Hierdoor kan er hulp in de thuissituatie bij de moeder worden ingezet. Tot op heden is er geen hulpverlening ingezet waardoor de moeder ook niet kan laten zien dat zij voor de kinderen kan zorgen. De moeder aanvaardt alle hulpverlening die noodzakelijk is om een terugplaatsing van de kinderen te realiseren. Hoewel de moeder zich realiseert dat een wisseling van school voor [minderjarige02] lastig zal zijn, heeft zij in [plaats02] een passende school gevonden. Ook is sprake van een rustigere omgeving in [plaats02] in vergelijking met [plaats01] .
De tante moederszijde heeft aangegeven dat [minderjarige01] behoefte heeft aan duidelijkheid over zijn opgroeiperspectief. Het is beter voor alle gezinsleden als de kinderen terugkeren naar de moeder. De moeder doet haar best en krijgt ondersteuning vanuit de familie. Er zijn voldoende mogelijkheden om de kinderen met passende hulpverlening terug te plaatsen. Indien zorgen worden gezien in de opvoedsituatie van de kinderen bij de moeder, zal de tante moederszijde aan de bel trekken.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing vooralsnog aanwezig zijn.
Daartoe wordt als volgt overwogen. [minderjarige01] en [minderjarige02] zijn in oktober 2020 uithuisgeplaatst vanwege onveiligheid in hun opvoedsituatie. Zij verblijven sindsdien in een perspectief biedend pleeggezin in [plaats01] , waar zij rust, structuur en stabiliteit geboden krijgen. De kinderen ontwikkelen zich goed in het pleeggezin. Daarbij sluit de pleegmoeder goed aan bij de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. Er is inmiddels sprake van een constructie waarbij [minderjarige01] en [minderjarige02] alleen op doordeweekse dagen in het pleeggezin verblijven. In de weekenden verblijven zij afwisselend bij hun moeder en tantes. Hoewel de kinderen aangeven dat zij het naar hun zin hebben in het pleeggezin, hebben zij een uitdrukkelijke en vurige wens om met hun moeder herenigd te worden.
[minderjarige01] en [minderjarige02] zijn gehecht aan de moeder en missen haar. Deze wens staat de verdere ontwikkeling van de kinderen in het pleeggezin in de weg. Ook hebben [minderjarige01] en [minderjarige02] dringend behoefte aan duidelijkheid over hun opgroeiperspectief. De moeder is nauw betrokken bij de kinderen en zij heeft de afgelopen periode een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zij ontvangt hulp van een psycholoog en is medicatietrouw. Ook heeft de moeder een vorm van dagbesteding gevonden zodat zij zich minder eenzaam voelt. Verder heeft zij een hecht en ondersteunend familienetwerk om haar heen. Uit artikel 7, eerste lid, van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind volgt dat kinderen het recht hebben om te worden verzorgd door hun ouders. Een uithuisplaatsing is een zware maatregel en welke slechts gerechtvaardigd als dit noodzakelijk in het belang van kinderen kan worden geacht.
Alles afwegende is de kinderrechter van oordeel dat het in het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] is om binnen afzienbare tijd weer bij hun moeder te wonen. Het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] zal daarom slechts worden toegewezen voor de duur van drie maanden. Het verzoek zal voor het overige worden afgewezen. De kinderrechter is met de advocaat van de moeder van oordeel dat de moeder onvoldoende de kans heeft gehad om te laten zien dat zij haar positieve ontwikkeling zodanig kan voortzetten dat zij de (volledige) opvoeding van de kinderen weer op zich kan nemen. De komende drie maanden is het dan ook van belang dat door middel van een opbouwregeling én passende hulpverlening een voorzichtige en opbouwende terugplaatsing in gang wordt gezet zodat de kinderen in alle rust voor de zomervakantie weer bij de moeder kunnen gaan wonen. Ook moet de komende maanden worden gebruikt om een passende school voor [minderjarige02] te zoeken.
De kinderrechter overweegt ten overvloede dat vaststaat dat de pleegmoeder de kinderen veel rust en structuur biedt. De moeder is wellicht minder in staat de kinderen een dergelijke opvoeding te bieden. Naar het oordeel van de kinderrechter rechtvaardigt dit echter niet dat de kinderen uit huis geplaatst blijven. Daarbij geldt dat de moeder veel steun van haar familie heeft en is de kinderrechter ervan overtuigd dat zij haar zullen helpen en steunen indien nodig.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging [minderjarige01] en [minderjarige02] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 22 april 2023 tot 22 juli 2023;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2023 door mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 8 mei 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.