In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Jemenitische nationaliteit, op 26 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De ingebrekestelling is op 27 september 2022 door verweerder ontvangen. Eiser heeft op 14 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op 30 maart 2023 heeft verweerder alsnog de aanvraag ingewilligd. De rechtbank heeft eiser verzocht om binnen twee weken te reageren op de inwilligende beslissing, maar eiser heeft niet gereageerd, waardoor de rechtbank concludeert dat het beroep wordt gehandhaafd.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn van zes maanden is verstreken en verweerder heeft ten onrechte niet tijdig beslist. De rechtbank stelt vast dat er geen aanleiding is om te bepalen dat verweerder alsnog een besluit moet nemen, en verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk.
Daarnaast is het beroep tegen het besluit van 30 maart 2023 ongegrond, omdat verweerder geen bestuurlijke dwangsom aan eiser verschuldigd is, zoals bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.