ECLI:NL:RBDHA:2023:6570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
21/7681, 22/1463, 22/1464, 22/1465, 22/1466, 22/1467 en 22/1468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na bestuurlijke lus inzake subsidie voor kunstinstellingen met belangenafweging en motiveringsplicht

Op 9 mei 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de subsidieverlening aan verschillende kunstinstellingen. De rechtbank heeft eerder op 6 december 2022 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag onzorgvuldig tot stand was gekomen en ondeugdelijk was gemotiveerd. Het college kreeg de kans om het motiveringsgebrek te herstellen. Op 3 februari 2023 heeft het college een aanvullende motivering ingediend, waartegen de eiseressen, bestaande uit verschillende stichtingen, hun zienswijze hebben gegeven. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek werd gesloten.

In de einduitspraak heeft de rechtbank beoordeeld of het college met de aanvullende motivering de geconstateerde gebreken had hersteld. De rechtbank concludeerde dat het college de keuze voor de subsidieverlaging voldoende had gemotiveerd op basis van veranderde omstandigheden en gewijzigde inzichten, zoals de wensen van de gemeenteraad. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen en dat de belangen van de eiseressen voldoende waren meegewogen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, vernietigde het besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiseressen kregen hun griffierecht terug en een vergoeding van de proceskosten, die door het college moesten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/7681, 22/1463, 22/1464, 22/1465, 22/1466, 22/1467 en 22/1468.

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 mei 2023 in de zaken tussen

Stichting Kunstmuseum Den Haag, gevestigd in Den Haag
Stichting Amare (voorheen Stichting Dans- en Muziekcentrum Den Haag), gevestigd in Den Haag
Stichting Haags Historisch Museum, gevestigd in Den Haag
Stichting Het Nationale Theater, gevestigd in Den Haag
Stichting Korzo, gevestigd in Den Haag
Stichting Museon, gevestigd in Den Haag
Stichting Nederlands Dans Theater, gevestigd in Den Haag
de stichtingen worden in deze uitspraak samen “eiseressen” genoemd.
(gemachtigde: mr. I.H. van den Berg),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

(gemachtigde: mr. J.A. Huijgen)

Procesverloop

Op 6 december 2022 heeft de rechtbank in deze zaken een tussenuitspraak gedaan. [1] Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde motiveringsgebrek in de besluiten van 18 oktober 2021 te herstellen (het bestreden besluit). [2]
Op 3 februari 2023 heeft het college het bestreden besluit van een aanvullende motivering voorzien (de aanvullende motivering). De aanvullende motivering is op 9 februari 2023 met negen bijlagen aan de rechtbank gestuurd. Eiseressen hebben hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft op 28 maart 2023 bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en dat het onderzoek wordt gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [3]
1.1.
In de tussenuitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. Het college had in het licht van artikel 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vooraf de belangen van eiseressen voldoende moeten onderzoeken. Daarnaast had het college op grond van artikel 4:50, eerste lid en onder b, van de Awb deugdelijk moeten motiveren waarom de veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten. De rechtbank zal beoordelen of het college met de aanvullende motivering de geconstateerde gebreken heeft hersteld.
De nadere motivering
2. In de aanvullende motivering verwijst het college naar veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten. Het college geeft daarbij aan dat hij zich verenigt met de inzichten van de gemeenteraad uit het raadsbesluit van 5 november 2020. In dat raadsbesluit heeft de gemeenteraad blijk gegeven - op basis van nieuwe inzichten - een wezenlijke andere verdeling van schaarse middelen voor te staan. Daarnaast heeft het college toegelicht dat in de beleidsopvattingen van de gemeenteraad een uitdrukkelijk signaal wordt gezien dat het college niet wil negeren en dat het ook niet past om de uitvoerig gemotiveerde wens van de gemeenteraad volledig in de wind te slaan. De afwijkende verdeling, die de gemeenteraad voorstond en het feit dat de kleinere en middelgrote instellingen buiten de boot zouden vallen, heeft het college ten slotte doen inzien dat de voorgenomen subsidieverlening van het college niet aansloot bij de wensen en belangen vanuit de maatschappij.
2.1.
Het college heeft na het raadsbesluit van 5 november 2020 eiseressen gevraagd om een aangepast plan waarin de verlaging van de subsidie van anderhalf procent is verwerkt. Van deze mogelijkheid hebben zes eiseressen gebruik gemaakt en het activiteitenplan, de begroting en het prestatieoverzicht aangepast. Eiseres 6 heeft aangegeven de aangekondigde subsidieverlaging niet ten laste van de voorgenomen activiteiten te willen laten komen.
Reactie eiseressen op de nadere motivering.
3. Eiseressen hebben in hun reactie aangevoerd dat in de aanvullende motivering van het college geen nieuwe aspecten zijn betrokken, dan wel dat de onderbouwing van de keuze niet relevant c.q. deugdelijk is aangevuld. De aanvullende motivering komt voor een groot deel uit het raadsbesluit van 5 november 2020 en het Beleidskader Kunst en Cultuur 20212024. Er is daarom geen sprake van een nieuw of gewijzigd inzicht. De keuze van de gemeenteraad om meer instellingen te subsidiëren dan het college aanvankelijk voor ogen stond, levert geen veranderde omstandigheid op die zich in overwegende mate tegen de voortzetting van de verleende subsidies verzet.
3.1.
De e-mails van het college na het raadsbesluit van 5 november 2020, waarbij is gevraagd om een aangepast plan aan te leveren, hebben eiseressen niet opgevat als een onderzoek naar hun belangen. Eiseressen beschouwden die e-mails als een (dwingende) opdracht om zich aan te passen aan de nieuwe situatie waaraan moest worden voldaan om überhaupt voor subsidie in aanmerking te komen.
Het oordeel van de rechtbank
4. Met de aanvullende motivering heef het college alsnog de keuze voor de subsidieverlaging gemotiveerd op grond van artikel 4:50, eerste lid en onder b, van de Awb. Het college is tot de conclusie is gekomen dat sprake is veranderde omstandigheden en gewijzigde inzichten die zich in overwegende mate verzetten tegen de ongewijzigde voortzetting. De veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten bestaan er uit dat het college zich verenigt met de inzichten van de gemeenteraad dat het verlies van een deel van de kunstinstellingen een groot gemis voor veel inwoners van Den Haag zou zijn. Daarnaast is het behoud van kleinere culturele instellingen van belang voor de culturele infrastructuur van Den Haag, omdat zij voor nieuw talent een springplank vormen, hetgeen ook van waarde is voor de grotere instellingen. Kleinere en middelgrote culturele instellingen zijn verder toegankelijker dan grotere instellingen.
4.1.
Bij de toetsing aan de in artikel 4:50, eerste lid en onder b, van de Awb gestelde voorwaarden, heeft het college in overwegende mate waarde gehecht aan de wens van de gemeenteraad. Het volgen van de wens van de gemeenteraad is volgens het college gerechtvaardigd, omdat de gemeenteraad bestaat uit volksvertegenwoordigers. Het primaat binnen de gemeente komt daarom toe aan de gemeenteraad. De opvattingen van de gemeenteraad heeft het college ook doen inzien dat de voorgenomen subsidieverlening niet aansloot bij de wensen en belangen vanuit de maatschappij.
4.2.
Uit de aanvullende motivering blijkt dat het college na het raadsbesluit van 5 november 2020 eiseressen per e-mail heeft gevraagd om de gevolgen te inventariseren van de door de gemeenteraad voorgestelde verlaging. In de reacties van eiseressen op die e-mails heeft het college geen aanknopingspunten gevonden dat de verlaging van de subsidies tot onacceptabele gevolgen zou leiden. Ook in beroep hebben eiseressen onvoldoende onderbouwd dat hun belangen (onaanvaardbaar) zijn geschaad bij de verlaging van de subsidie met anderhalf procent.
4.3.
De rechtbank overweegt dat het college bij de toepassing van de bevoegdheid op grond van artikel 4:50, eerste lid en onder b, van de Awb beleidsruimte heeft. De rechtbank beoordeelt daarom alleen of het college in redelijkheid zijn afweging tot verlaging van de subsidie heeft kunnen maken. Alhoewel de uitkomst van de afweging van het college uiteindelijk niet anders is dan in het bestreden besluit, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank nu wel inzichtelijk gemaakt welke aspecten doorslaggevend zijn geweest bij de verlaging van de subsidie en daarnaast voldoende gemotiveerd op welke wijze vooraf de belangen van eiseressen zijn onderzocht. De rechtbank is van oordeel dat het college met de aanvullende motivering in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen dat sprake is van veranderde omstandigheden en gewijzigde inzichten die zich in overwegende mate tegen ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten en dat het college voldoende gemotiveerd de belangen van eiseressen heeft meegewogen.

Conclusie

5. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep tegen het bestreden besluit gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. Omdat het college met de aanvullende motivering de gebreken heeft hersteld, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
5.1.
Omdat de rechtbank de beroepen tegen het bestreden besluit gegrond verklaart, krijgen eiseressen het griffierecht terug en een vergoeding van de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet het griffierecht en de vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus). De waarde per punt bedraagt € 837,- en de wegingsfactor is 1, waardoor € 2.092,50 wordt toegekend. De rechtsbijstand namens eiseressen is verleend door dezelfde persoon en er is sprake van samenhang tussen de zaken. De rechtbank merkt de beroepen daarom aan als één zaak op grond van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het college het door eiseressen betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseressen vergoedt;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseressen tezamen tot een bedrag van
€ 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Perniciaro, voorzitter, en mr. M.M. Meijers en
mr. M.J.L. van der Waals, leden, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Het college heeft in bezwaar voor alle eiseressen een gelijkluidend besluit genomen. De rechtbank hanteert daarom de enkelvoudige term “bestreden besluit”.
3.De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704 en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.