ECLI:NL:RBDHA:2023:6567

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
19_311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van samenwerkingsverband en naheffingsaanslagen kansspelbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil over naheffingsaanslagen kansspelbelasting die zijn opgelegd aan een samenwerkingsverband. De rechtbank oordeelde dat het samenwerkingsverband terecht als inhoudingsplichtige voor de kansspelbelasting is aangemerkt. De zaak betreft twee naheffingsaanslagen, waarbij de rechtbank de laagste naheffingsaanslag heeft vernietigd en het beroep gegrond heeft verklaard. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd voor de periode van 3 september 2013 tot en met 16 februari 2015, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst aan de eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een bedrag van respectievelijk € 1.275.759 en € 378.389 heeft opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een samenwerkingsverband tussen de eisers, waarbij [eiser 1] als master-agent fungeerde voor een online kansspelwebsite. De rechtbank heeft de rol van de FIOD in het onderzoek en de bewijsvoering van de inspecteur beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de eisers verantwoordelijk waren voor de uitbetaling van prijzen aan spelers en dat zij als inhoudingsplichtigen moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft de hoogte van de naheffingsaanslag I als voldoende onderbouwd beschouwd en heeft de proceskosten van de eisers toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/311

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 april 2023 in de zaak tussen

Samenwerkingsverband [eiser 1] en [eiser 2] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Vink),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak van 3 september 2013 tot en met 16 februari 2015 twee naheffingsaanslagen kansspelbelasting opgelegd van € 1.275.759 (naheffingsaanslag I) en € 378.389 (naheffingsaanslag II). Naar deze bedragen zijn tevens twee naheffingsaanslagen opgelegd ten name van [eiser 1] ( [eiser 1] .).
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 7 december 2018 de aan eiser en [eiser 1] . opgelegde naheffingsaanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer SGR 19/311. Ook namens [eiser 1] . is beroep ingesteld. Dat beroep is geregistreerd onder zaaknummer SGR 19/310.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft een FIOD-rapport (het FIOD-rapport) overgelegd waarin delen zijn geanonimiseerd. Met betrekking tot een niet-geanonimiseerde versie van het FIOD-rapport heeft verweerder een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit verzoek om geheimhouding is door de geheimhoudingskamer van de rechtbank bij beslissing van 30 augustus 2021 gehonoreerd.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2023.
Namens eiser is [eiser 1] . verschenen, bijgestaan door [naam 1] en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] , mr. [naam 3] , mr. [naam 4] en mr. drs. [naam 5] .
Op de zitting zijn tevens de beroepen met zaaknummers SGR 19/310, SGR 21/282, SGR 21/283, SGR 21/284, SGR 21/285, SGR 21/287, SGR 21/288, SGR 21/289 en SGR 21/290 behandeld.

Overwegingen

Feiten
1. [eiser 1] . woonde in de periode van 3 september 2013 tot en met 16 februari 2015 in Nederland.
2. De FIOD is in 2014 een onderzoek gestart waarbij, onder meer, [eiser 1] verdacht wordt van deelname aan een criminele organisatie, (gewoonte)witwassen en het geven van gelegenheid om mee te dingen naar prijzen of premies indien aanwijzing geschied door enige kansbepaling zonder dat hiervoor een vergunning is verleend (overtreding van artikel 1, eerste lid, letter a, van de Wet op de Kansspelen). Na afronding van het onderzoek is de officier van justitie overgegaan tot vervolging van, onder meer, [eiser 1] en [eiser 2] ( [eiser 2] ).
3. De FIOD heeft tijdens het onderzoek een rechtshulpverzoek ingediend bij de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, waarbij onder meer informatie is opgevraagd over de rechtspersoon [rechtspersoon] ( [rechtspersoon] ). [rechtspersoon] exploiteerde de website [website] ( [website] ). Door middel van [website] kon worden deelgenomen aan kansspelen. Daartoe konden spelers zich registreren bij de website. Daarnaast konden spelers door middel van een gelaagde structuur aan de kansspelen deelnemen. De spelers speelden dan niet direct bij [website] , maar met tussenkomst van een agent. [eiser 1] . was in de periode voorafgaand aan 16 februari 2015 master-agent van [website] in Nederland.
4. Tot de stukken van het geding behoort het proces-verbaal van het FIOD-onderzoek. In het proces-verbaal is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
‘Verder heeft [naam agent] onder meer het volgende verklaard:
“Van de groep die met mij speelt wint de één en verliest de ander. Als er in totaal verlies is dan gaat daarvan 50% naar mij en 50% naar [ [eiser 1] .]. Als het totaal van mijn groep gewonnen heeft en de winsten moeten worden uitbetaald, dan vult [ [eiser 1] .] dit aan. Ik hoef deze uitbetalingen nooit zelf aan te vullen, daar heb ik de financiële middelen ook niet voor. Dus dan zou ik het ook nooit doen. Het financiële risico ligt dus altijd bij [ [eiser 1] .].”’ [1]
En
‘Hierna hebben wij een deel uit de verklaring, d.d. 16 februari 2015, aangehaald van [naam agent]. Hieruit leiden wij af:
 (…)
 dat [ [eiser 1] .] garant staat voor de eventuele uit te keren winsten op het moment dat [naam agent] niet over de financiële middelen beschikt.
(…)
Vraag verbalisanten:
Wie regelt de uitbetalingen naar uw klanten toe bij winst?
Antwoord gehoorde:
Als ik nog in kas had staan kon ik mijn klant uit kas zijn winst betalen. En als ik het niet in kas had dan ging ik het bij [voornaam [eiser 1] .] halen. Vervolgens betaalde ik de klant in het café in contant zijn winst uit.’ [2]
5. Verweerder is twee boekenonderzoeken gestart teneinde te bepalen of [eiser 1] . en/of eiser belastingplichtig dan wel inhoudingsplichtig is/zijn met betrekking tot de kansspelbelasting over de periode 3 september 2013 tot en met 16 februari 2015. De conclusie van het ene boekenonderzoek is dat eiser als organisator van kansspelen kansspelbelasting had moeten betalen en/of inhouden. De conclusie van het andere boekenonderzoek is dat [eiser 1] . als organisator van kansspelen kansspelbelasting had moeten betalen en/of inhouden. Verweerder heeft geconcludeerd dat artikel 1, eerste lid onder c. dan wel onder b. van de Wet op de kansspelbelasting (Wet KSB) op zowel eiser als [eiser 1] . van toepassing is en heeft aangekondigd over de periode van 3 september 2013 tot en met 16 februari 2015 (twee) naheffingsaanslagen kansspelbelasting van € 1.275.759 en € 378.389 op te leggen aan zowel eiser als [eiser 1] . In het onderzoeksrapport betreffende [eiser 1] . is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

‘2.7 Voor rekening en risico van [ [eiser 1] .]

Nadat de vorige organisator, [ [eiser 2] ], op 3 september 2013 is geëmigreerd, blijkt dat [ [eiser 1] .] de organisator in Nederland overneemt. Hij heeft hiervoor aan [ [eiser 2] ] een bedrag van € 25.000 betaald en [ [eiser 1] .] heeft het beheer over het Master Account. [ [eiser 1] .] stond garant voor de uitbetalingen van gewonnen prijzen en de inleggelden kwamen in Nederland aan hem ten goede. Derhalve draagt [ [eiser 1] .] volledig het debiteurenrisico.
Uit de gegevens van de FIOD blijkt over de samenwerking:
”(…)
Ondanks dat [ [eiser 2] ] aan [ [eiser 1] .] de vrijheid geeft om op zijn manier sturing te geven aan het netwerk vindt er (buiten het zicht van het agentennetwerk en de spelers in Nederland) voortdurend telefonisch afstemming plaats tussen [ [eiser 2] ] en [ [eiser 1] .].
(…)
[ [eiser 1] .] houdt een administratie bij van de gok activiteiten die hij periodiek aan [ [eiser 2] ] stuurt. [ [eiser 1] .] legt hiermee administratieve verantwoording af aan [ [eiser 2] ].
De rolverdeling tussen [ [eiser 2] ] en [ [eiser 1] .], waarbij van een soort gezagsverhouding sprake is, in vermoedelijk ontstaan vanuit de omstandigheid dat [ [eiser 2] ] [ [eiser 1] .] in de (…) organisatie heeft opgenomen, [ [eiser 1] .] geïntroduceerd heeft bij [ [rechtspersoon] ] en het beheer van een groot deel van het Nederlandse goknetwerk omstreeks 2013 aan [ [eiser 1] .] heeft overgedragen.”
6. Bij vonnis van 20 december 2019 heeft de strafkamer van rechtbank Den Haag [eiser 1] . schuldig bevonden aan deelname aan een criminele organisatie met het oogmerk tot plegen van misdrijven, namelijk het zonder vergunning gelegenheid bieden tot deelname aan kansspelen en belastingfraude, samen met onder meer [eiser 2] in de periode 1 augustus 2013 tot en met 16 februari 2015. In het vonnis is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

3.4.1 Feit 1 – de criminele organisatie
(…)
Uit het onderzoek (…) is naar voren gekomen dat er vier vormen van gokken werden aangeboden.
- Gokken via internetsite [ [website] ];
(…)

3.4.1.1 Goksystematiek via [ [website] ]

(…)

Betrokkenheid [ [eiser 2] ], (…), (…) en [ [eiser 1] .].
De Nederlandse contactpersonen van [ [website] ] waren [ [eiser 2] ] en (…). Zij hebben in 2011 of 2012 contact opgenomen met [ [website] ] en aangeboden om als agenten voor Nederland te werken. Zij wilden daarvoor provisie en ook een vast bedrag. Toen [ [eiser 2] ] een eigen maatschappij op Cyprus oprichtte stopten zij met werken voor [ [website] ] en heeft [ [eiser 1] .] de zaken overgenomen. [voetnoot: V07-01, p. 15.] [ [eiser 1] .] werd toen master-agent. [voetnoot: V07-2a, p. 3]
(…)
Vanaf juni 2014 ontving [ [eiser 1] .] € 1.500 als voorschot op de commissie. [voetnoot: Bijlage 5 bij V06-02] (…)
Puntensysteem
Uit het dossier komt naar voren dat er werd gespeeld met een zogenaamd puntensysteem waarbij er, afhankelijk van de afspraak met de agent/speler, met meer geld werd gespeeld dan op de website werd ingezet. Hierdoor werd een deel van de inzet buiten het zicht van [ [website] ] gehouden. [voetnoot: AMB-193, p. 4.]
(…)

3.4.1.8 Rol van [naam [eiser 1] .]

In 3.4.1.1 en 3.4.2.2 is uitgebreid ingegaan op de wijze waarop [ [eiser 1] .] als master-agent van [ [website] ], en later ook via [D.], kansspelen heeft aangeboden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de aangehaalde tapgesprekken, getuigenverklaringen en de door [naam informant] opgemaakte processen-verbaal, ontegenzeggelijk dat [ [eiser 1] .] degene is geweest die vanuit Nederland agenten en spelers heeft geworven, aangestuurd, weddenschappen heeft aangenomen en weggezet op [ [website] ] en [D.] waarbij hij tevens zorgde voor de financiële afwikkeling van de weddenschappen. Ook heeft hij, zoals uiteengezet in 3.4.1.3 via voetballijsten weddenschappen aangeboden.
Uit het dossier volgt dat, hoewel [ [eiser 1] .] een prominente rol had binnen de criminele organisatie, hij verantwoording moest afleggen aan [ [eiser 2] ], bijvoorbeeld over de financiën (zie hierover ook 3.4.1.7). De rechtbank is daarom van oordeel dat [ [eiser 1] .] als deelnemer en niet als leider van de criminele organisatie moet worden gezien. De eerder genoemde verklaring van [ [eiser 1] .] dat hij bedrijfsleider van [ [eiser 2] ] is geweest [voetnoot: Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 december 2019.] bevestigt deze rol.
Periode
Met betrekking tot de periode overweegt de rechtbank dat het dossier voldoende aanknopingspunten biedt voor de vaststelling dat [ [eiser 1] .] zich reeds voor 2011 heeft beziggehouden met het aanbieden van kansspelen. Uit het dossier blijkt echter niet dat [ [eiser 1] .] dit heeft gedaan als deelnemer aan de criminele organisatie, nu bewijs van een verband met [ [eiser 2] ]., (…) of (…) in die periode ontbreekt. De drie tapgesprekken tussen [ [eiser 2] ] en [ [eiser 1] .] in de zomer van 2012 zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om vanaf dat moment te spreken van deelname van [ [eiser 1] .] aan de criminele organisatie. Vanaf juli 2013 zijn weddenschappen geplaatst onder het netwerk 5157 dat is toe te schrijven aan [ [eiser 1] .] [voetnoot: DOC-1456]. Nu [ [eiser 2] ] heeft verklaard dat hij zijn werkzaamheden als master-agent bij [ [website] ] vanaf de verhuizing naar Cyprus in augustus 2013 heeft overgedragen aan [ [eiser 1] .] [voetnoot: V01-02, p. 7 en V01-08 p. 30], acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [ [eiser 1] .] vanaf augustus 2013 tot en met 16 februari 2015 (de dag van zijn aanhouding) heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.’
7. Naar aanleiding van het onder overweging 3. genoemde rechtshulpverzoek heeft op 16 februari 2015 een doorzoeking tot inbeslagname plaatsgevonden op het kantooradres van [rechtspersoon] Daarbij zijn, onder meer, digitale bestanden in beslag genomen die gegevens bevatten over door het netwerk van [eiser 2] en [eiser 1] . uitgezette weddenschappen op sportwedstrijden. Uit deze gegevens volgt dat, boven het vrijstellingsbedrag en met inachtneming van het genoemde puntensysteem, over de periode van 3 september 2013 tot en met 16 februari 2015 de volgende bedragen aan prijzen zijn uitgekeerd [3] :
Jaar
Prijzengeld ( [eiser 1] + [eiser 2] )
2013 (vanaf 3 september)
€ 594.169 (378.909 + 215.260)
2014
€ 3.679.741 (3.290.201 + 389.540)
2015 (tot en met 16 februari)
€ 125.265 (121.266 + 3.999)
Totaal
€ 4.399.175
8. De naheffingsaanslagen kansspelbelasting zijn aan eiser opgelegd naar bedragen van (€ 4.399.175 x 29% = ) € 1.275.759 (naheffingsaanslag I) en € 378.389 (naheffingsaanslag II).

Geschil

9. In geschil is of de naheffingsaanslag I en/of naheffingsaanslag II terecht aan eiser zijn opgelegd.
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat beide naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd en moeten worden vernietigd, omdat er geen samenwerkingsverband is tussen [eiser 1] . en [eiser 2]
11. Verweerder stelt dat er een samenwerkingsverband is tussen [eiser 1] . en [eiser 2] Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat beide naheffingsaanslagen niet naast elkaar kunnen bestaan en de rechtbank ten minste een van beide naheffingsaanslagen moet vernietigen. Het beroep is om die reden reeds gegrond. Het (primaire) standpunt van verweerder is dat sprake is van een kansspel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wet KSB. Gelet hierop is naheffingsaanslag I terecht aan eiser opgelegd en dient deze naheffingsaanslag in stand te blijven. Het subsidiaire standpunt van verweerder is dat naheffingsaanslag II terecht is opgelegd, omdat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet KSB.
Beoordeling van het geschil
Samenwerkingsverband
12. Een samenwerkingsverband is in de belastingwet niet gedefinieerd. In de wetsgeschiedenis is over deze term het volgende opgenomen:
“De leden van de fractie van de VVD vragen om een definitie van samenwerkingsverband. In zijn algemeenheid kan daaronder worden verstaan de situatie waarin een (objectieve) onderneming voor rekening van meer dan één persoon of lichaam wordt gedreven.
[4]
13. Naar het oordeel van de rechtbank moet naar wat onder het begrip ‘samenwerkingsverband’ moet worden verstaan, ook worden gekeken naar de betekenis die in het spraakgebruik daaraan wordt toegekend. Zodoende kan een samenwerkingsverband worden geduid als een feitelijke situatie waarin natuurlijke personen of rechtspersonen gezamenlijk een activiteit uitoefenen. Het in de term besloten element 'verband' sluit aan bij het element 'samen' en verwijst tevens ernaar dat het gaat om een samenwerking die niet een incident of toeval is, maar samengaat met een of andere vorm van organisatie en daarmee op al dan niet stilzwijgend gemaakte afspraken. [5]
14. Niet in geschil is dat [eiser 1] . en [eiser 2] betrokken zijn geweest bij het illegaal aanbieden van kansspelen in de hoedanigheid van sportweddenschappen en [eiser 1] . in de periode van 3 september 2013 tot en met 16 februari 2015 in Nederland woonde. Uit de bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek en het vonnis van 20 december 2019 volgt dat [eiser 1] . in elk geval vanaf augustus 2013 (het vertrek van [eiser 2] naar Cyprus) met [eiser 2] heeft samengewerkt. Blijkens deze stukken was de samenwerking tussen en [eiser 2] en [eiser 1] . niet incidenteel of toevallig, maar ging samen met een vorm van organisatie. Dat niet inzichtelijk is geworden welke (onderlinge) afspraken er precies tussen [eiser 2] en [eiser 1] . zijn gemaakt, en [eiser 1] . mogelijk een meer ondergeschikte rol had ten opzichte van [eiser 2] , zoals [eiser 1] ter zitting heeft verklaard, doet daaraan niet af. De (blote) stelling van [eiser 1] dat hij slechts zijdelings betrokken is geweest bij het aanbieden van kansspelen en daarom niet kan worden gesproken van een samenwerking tussen [eiser 1] . en [eiser 2] , wordt niet onderbouwd door de stukken. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de betekenis die moet worden toegekend aan het begrip ‘samenwerkingsverband’, dan ook sprake van een samenwerkingsverband tussen [eiser 1] . en [eiser 2]
Vernietiging naheffingsaanslag II
15. In artikel 1, eerste lid, van de Wet KSB is bepaald dat onder de naam ‘kansspelbelasting’ een directe belasting wordt geheven van, voor zover hier van belang, degene die gelegenheid geeft tot het deelnemen aan binnenlandse kansspelen welke via het internet worden gespeeld (onderdeel b), of de gerechtigden tot de prijzen van binnenlandse kansspelen, niet zijnde casinospelen, kansspelautomatenspelen of kansspelen welke via het internet worden gespeeld (onderdeel c). De rechtbank volgt het primaire standpunt van verweerder dat in de onderhavige situatie artikel 1, eerste lid, onderdeel c., van de Wet KSB van toepassing is. Tussen partijen is niet in geschil dat via [website] op sportwedstrijden werd gewed door spelers. De uitkomst van de weddenschappen, te weten de uitslag van de sportwedstrijden, wordt bepaald op het sportveld en niet op het internet. [website] , dan wel meer in algemene zin het internet, kan slechts worden aangemerkt als het communicatiemiddel tussen de speler en eiser. Er is dan ook niet sprake van een kansspel dat via het internet wordt gespeeld. Aan de behandeling van het subsidiaire standpunt komt de rechtbank zodoende niet toe.
16. In het geval artikel 1, eerste lid, onderdeel c., van de Wet KSB van toepassing is, bepaalt artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wet KSB vervolgens dat degene die de prijs is verschuldigd, moet worden aangemerkt als inhoudingsplichtig. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat eiser moet worden aangemerkt als inhoudingsplichtige. Uit de bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek en het vonnis van 20 december 2019 volgt immers dat eiser, te weten [eiser 1] . en [eiser 2] samen, de verantwoordelijkheid droeg voor uitbetaling van prijzen die spelers in het netwerk hadden gewonnen. Naar het oordeel van de rechtbank dient eiser onder deze omstandigheden als inhoudingsplichtige te worden aangemerkt en is aan eiser terecht een naheffingsaanslag opgelegd.
17. Eiser stelt dat verweerder de hoogte van naheffingsaanslag I niet heeft onderbouwd. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft toegelicht dat naheffingsaanslag I is gebaseerd op de gegevens die zijn verstrekt naar aanleiding van het rechtshulpverzoek. Uit deze gegevens volgt dat eiser, boven de vrijstellingsdrempel en met inachtneming van het in het vonnis van 20 december 2019 genoemde puntensysteem, over de periode van 3 september 2013 tot en met 16 februari 2015 een bedrag van € 4.399.175 aan prijzen is verschuldigd. De naheffingsaanslag bedraagt € 1.275.759 ofwel 29% van dit bedrag. Naar het oordeel van de rechtbank is naheffingsaanslag I daarmee voldoende onderbouwd.
18. Gelet op wat hiervóór is overwogen, zal de rechtbank naheffingsaanslag I handhaven en naheffingsaanslag II vernietigen. Het beroep dient gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Voor de vaststelling van de vergoeding merkt de rechtbank onderhavige zaak en zaak SGR 19/310 aan als samenhangend, nu de rechtbank de zaken gelijktijdig heeft behandeld, in deze zaken door dezelfde perso(o)n(en) rechtsbijstand is verleend en zijn(hun) werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn geweest. De rechtbank stelt de kostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1, omdat sprake is van twee samenhangende zaken). Gedurende de bezwaarfase is niet om een proceskostenvergoeding verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft naheffingsaanslag I ten bedrage van € 1.275.759;
- vernietigt naheffingsaanslag II;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, voorzitter, en mr. D.M. Drok en mr. E.J.W. Heithuis, leden, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Procesverbaal AMB-186 pagina 119.
2.Proces-verbaal AMB -186 pagina 121.
3.Zie bijlagen 17 (2013) en 18 (2014 en 2015) bij het verweerschrift.
4.Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 7, p. 133.
5.In vergelijkbare zin de conclusie van de Advocaat-Generaal Niessen van 3 juli 3012, ECLI:NL:PHR:2012:BX4034.