In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil over twee naheffingsaanslagen kansspelbelasting die aan eiser zijn opgelegd. Eiser, vertegenwoordigd door mr. T. Vink, heeft beroep ingesteld tegen de naheffingsaanslagen die betrekking hebben op de periode van 3 september 2013 tot en met 16 februari 2015. De Belastingdienst had aan eiser en een samenwerkingsverband twee naheffingsaanslagen opgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat slechts één van deze aanslagen in stand kon blijven. De rechtbank handhaafde de naheffingsaanslag aan het samenwerkingsverband (zaaknummer SGR 19/311) en vernietigde de aan eiser opgelegde aanslagen, waardoor het beroep van eiser gegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de genoemde periode in Nederland woonde en betrokken was bij kansspelen zonder de vereiste vergunning. De FIOD had een onderzoek ingesteld naar eiser en het samenwerkingsverband, waarbij eiser werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en belastingfraude. De rechtbank concludeerde dat eiser als organisator van kansspelen belastingplichtig was, maar dat de naheffingsaanslagen ten onrechte aan hem waren opgelegd, omdat het samenwerkingsverband als inhoudingsplichtige moest worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook de proceskostenvergoeding in deze zaak behandeld, waarbij werd opgemerkt dat de zaken samenhangend waren en dat er al een vergoeding was vastgesteld in de andere zaak.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van belastingplicht en de rol van betrokken partijen in de context van kansspelen. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.