ECLI:NL:RBDHA:2023:6556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
C/09/643015 / FA RK 23-1218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over verplichte zorg en schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan over een klacht van verzoeker, geboren in 1979, die zich verzet tegen de verplichte zorg in de vorm van medicatietoediening. Verzoeker had eerder een klacht ingediend bij de Klachtencommissie GGZ Zuid-Holland-Noord, die deze op 9 februari 2023 ongegrond verklaarde. Verzoeker betwistte de noodzaak van de medicatie en stelde dat er geen sprake was van ernstig nadeel of gevaar voor zichzelf of anderen. De rechtbank oordeelde dat de zorgaanbieder onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van ernstig nadeel en dat de toepassing van verplichte zorg niet proportioneel en noodzakelijk was. De rechtbank vernietigde de aanzegging van de verplichte zorg en verklaarde de klacht gegrond. Daarnaast werd de zorgaanbieder, GGZ Rivierduinen, veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 300,- aan verzoeker, ter compensatie van de immateriële schade die hij had geleden door de onrechtmatige toediening van medicatie. De rechtbank oordeelde dat verzoeker recht had op schadevergoeding omdat zijn lichamelijke integriteit was geschonden door de toediening van depotmedicatie tegen zijn wil. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en tegen de uitspraak staat cassatie open.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer
Zaak-/rekestnummer: C/09/643015 / FA RK 23-1218
Datum beschikking: 25 april 2023
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
Schadevergoeding ex art. 10:11 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)

Beschikking op het op 21 februari 2023 ingediende verzoekschrift van:

[betrokkene01] ,

hierna te noemen: verzoeker,
geboren op [geboortedatum01] 1979 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
verblijvende te [verblijfplaats01] ,
advocaat: mr. D. Poot te Leiden,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door betrokkene ingediend bij de Klachtencommissie GGZ Zuid-Holland-Noord (de klachtencommissie) op 23 januari 2023.
De zorgaanbieder wordt als belanghebbende aangemerkt.

Feiten en procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de e-mail van de zorgaanbieder van 2 maart 2023;
- de brief van verzoeker van 20 maart 2023.
Aan verzoeker wordt door de zorgaanbieder verplichte zorg verleend krachtens een door deze rechtbank verleende zorgmachtiging van 19 januari 2023 geldend uiterlijk tot en met 2 juli 2023.
Per brief van 25 januari 2023 heeft de zorgaanbieder aan verzoeker aangezegd verplichte zorg te gaan verlenen bestaande uit dwangbehandeling door middel van orale en intramusculaire medicatie.
Verzoeker heeft bij brief gedateerd op 23 januari 2023 bij de klachtencommissie een klacht ingediend tegen het verlenen van verplichte zorg in de vorm van het toedienen van medicatie. Verzoeker heeft daarnaast bij brief gedateerd 24 januari 2023 verzocht om op grond van artikel 10:5, eerste lid, Wvggz de beslissing om de medicatie toe te dienen te schorsen en om een schadevergoeding toe te kennen.
De klachtencommissie heeft op 30 januari 2023 het schorsingsverzoek gehonoreerd in afwachting van de beslissing op de klacht.
De klachtencommissie heeft op 9 februari 2023 de klacht ongegrond verklaard en het verzoek tot het toekennen van een schadevergoeding afgewezen. Deze beslissing heeft de klachtencommissie op 10 februari 2023 aan verzoeker mondeling meegedeeld en op schrift op 16 februari 2023 aan verzoeker toegezonden.
Verzoeker heeft de rechtbank bij verzoekschrift verzocht de door hem ingediende klacht tegen de vorm van verplichte zorg ‘het toedienen van medicatie’ alsnog gegrond te verklaren, de beslissing om medicatie toe te dienen te schorsen en een schadevergoeding toe te kennen.
GGZ Rivierduinen heeft de rechtbank per mail van 2 maart 2023 laten weten de dwangmedicatie te schorsen in afwachting van de beslissing van de rechtbank. Daarom was een beslissing van de rechtbank op het schorsingsverzoek niet meer nodig.
Op 21 maart 2023 is het verzoekschrift ter zitting van deze rechtbank behandeld. Daarbij zijn gehoord:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- de psychiater, [psychiater01] .

Standpunten partijen

Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het toedienen van medicatie als verplichte zorg niet had mogen worden verleend. Hiertoe heeft verzoeker – kort en zakelijk weergegeven – om te beginnen aangevoerd dat de dwangmedicatie disproportioneel en niet doelmatig is. Verzoeker was en is rustig op de afdeling en is niet hinderlijk of gevaarlijk psychotisch. Er was geen sprake van agressie- of geweldsincidenten binnen of buiten de kliniek. Dat dit wel zo zou zijn is onvoldoende onderbouwd door de zorgaanbieder en de klachtencommissie. Psychiater [psychiater02] heeft aangevoerd dat verzoeker derden heeft verwond. Verzoeker betwist dit. Volgens hem is er door zijn toedoen niemand gewond geraakt, maar is hij slachtoffer geworden van mishandeling door particuliere bewakers van de universiteit. Hij is bezig met het doen van aangifte hierover. Verzoeker bestrijdt de psychose. Daarnaast is een psychose op zichzelf onvoldoende om tot dwangmedicatie over te gaan. Verzoeker ervaart de prikken als een uitzonderlijke inbreuk op zijn lichamelijke en geestelijke integriteit. Het middel is daarom erger dan de kwaal.
Verder is volgens verzoeker niet voldaan aan de subsidiariteit, omdat er een minder zwaar alternatief mogelijk is, namelijk dat de psychose zal uitdoven door middel van rust. Na overplaatsing van verzoeker is de dwangmedicatie onmiddellijk gestaakt wegens twijfel aan de diagnose. Dit bevestigt het standpunt van verzoeker dat er minder zware alternatieven mogelijk zijn.
Verzoeker verzoekt primair om de klacht gegrond te verklaren en een schadevergoeding toe te kennen en subsidiair om een onafhankelijke psychiater of deskundige te benoemen om over de noodzaak van (verplichte) depotmedicatie te rapporteren, dit gezien de tegengestelde visies van twee verschillende aan GGZ rivierduinen verbonden psychiaters.
Namens de zorgaanbieder is door de psychiater – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat hij sinds de overplaatsing van verzoeker de behandelaar is en dat het hem direct duidelijk was dat verzoeker zich verzet tegen de medicatie. De werkrelatie van verzoeker met de GGZ is slecht en hij kan hier goed over vertellen. De afgelopen periode was er wel sprake van maatschappelijke teloorgang bij verzoeker, maar de psychiater zag geen acuut gevaar en het leek hem daarom niet duurzaam om verzoeker dwangmedicatie te geven. De psychiater probeert in samenwerking met verzoeker behandeling aan te gaan. Er wordt momenteel gewerkt aan herdiagnostiek en dat wordt vermoedelijk binnenkort afgerond. De psychiater maakt momenteel geen gebruik van de zorgmachtiging. Op dit moment is verzoeker geen gevaar voor zichzelf of derden. Hij is veel in de maatschappij en dit gaat goed. Voor de lange termijn wordt er gekeken naar een vaste verblijfplaats voor verzoeker en op wat voor manier er contact met hem kan worden gehouden, zodat het niet weer escaleert.

Beoordeling

OntvankelijkheidDe rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien het verzoekschrift binnen de in artikel 10:7, tweede lid, Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
Ten aanzien van de toepassing van verplichte zorg
Voor het toepassen van verplichte zorg moet sprake zijn van ernstig nadeel dat wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis. De rechtbank stelt vast, mede gelet op de beschikking van 19 januari 2023 waarbij een zorgmachtiging is verleend, dat bij verzoeker sprake is van een psychische stoornis, te weten een complex psychiatrisch ziektebeeld met psychotische kwetsbaarheid en recidiverende episodes van psychoses. Mogelijk is tevens sprake van autisme, wat momenteel nader wordt onderzocht. Ook is sprake van dwangstoornissen.
De rechtbank is van oordeel dat met de overgelegde stukken en wat op de zitting op 21 maart 2023 naar voren is gebracht, onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van ernstig nadeel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De zorgaanbieder stelt dat er incidenten zijn geweest op het universiteitsterrein en dat verzoeker een gevaar is voor derden. Dit wordt door verzoeker betwist en is vervolgens door de zorgaanbieder op geen enkele wijze met stukken onderbouwd. Dat er geweldsincidenten zijn geweest waarbij derden gewond zijn geraakt blijkt nergens uit, behalve uit de verklaring van de psychiater [psychiater02] . Er zijn geen e-mails of andere stukken van de universiteit of de politie overgelegd waaruit volgt dat verzoeker betrokken is geweest bij incidenten. Hiermee heeft de zorgaanbieder, in het licht van de betwisting van verzoeker, onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van ernstig nadeel. Daarmee is onvoldoende gemotiveerd dat de toepassing van verplichte zorg in de vorm van het toedienen van medicatie proportioneel en noodzakelijk is.
Verder is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat aan het vereiste van subsidiariteit is voldaan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Na de overplaatsing van verzoeker is zijn medicatie gestaakt. Hij heeft slechts één keer depotmedicatie gehad (op 25 januari 2023) en daarna niet meer. Het gaat nu goed met verzoeker en hij is volgens de huidige behandelend psychiater [psychiater01] geen gevaar voor zichzelf of derden. Dit geeft reden om aan te nemen dat er een minder bezwarend alternatief was en is dan dwangmedicatie, te weten rust, zoals gesteld door verzoeker.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de klacht van verzoeker gegrond moet worden verklaard.
Ten aanzien van de schadevergoedingOp grond van artikel 10:11, tweede lid, Wvggz kan verzoeker bij een verzoek als bedoeld in artikel 10:7, eerste lid, Wvggz bij de rechter tevens om schadevergoeding door de zorgaanbieder verzoeken. De schadevergoeding wordt naar billijkheid vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker voldoende heeft gemotiveerd dat hij vanwege het niet in acht nemen van de wet bij het toedienen van depotmedicatie immateriële schade heeft geleden. Met het toedienen van depotmedicatie tegen iemands wil wordt inbreuk gemaakt op iemands lichamelijke integriteit en dat levert per definitie immateriële schade op. Tegen deze achtergrond kan worden overgegaan tot het toekennen van een schadevergoeding.
De rechtbank houdt bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding rekening met de ernst van de onrechtmatigheid en vooral met de gevolgen hiervan voor verzoeker. Als gevolg van de beslissing van de zorgverantwoordelijke is één keer depotmedicatie toegediend aan betrokkene op 25 januari 2023. De rechtbank kent op grond hiervan voor de inbreuk op de lichamelijke integriteit een bedrag van € 200,- toe. Verder is de aanzegging tot het verlenen van verplichte zorg niet opgeheven door de zorgverantwoordelijke nadat besloten was dat dwangmedicatie niet meer nodig was, waardoor verzoeker immateriële schade heeft geleden door de stress van de mogelijkheid van dwangmedicatie. De rechtbank kent op grond hiervan een bedrag van € 100,- toe.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek toewijzen en verweerder veroordelen tot vergoeding van de schade die naar billijkheid wordt vastgesteld op een bedrag van €300,-.

Beslissing:

De rechtbank:
verklaart de klacht gegrond en vernietigt de aanzegging van de verplichte zorg van 25 januari 2023;
veroordeelt de zorgaanbieder GGZ Rivierduinen tot betaling van een bedrag van € 300,- aan [betrokkene01] ;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. de Jong-Kwestro, rechter, bijgestaan door mr. V.A.H. Schoorl als griffier op 25 april 2023.
Tegen de beslissing op de klacht staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Tegen de op het verzoek tot toekenning van schadevergoeding staat het rechtsmiddel van hoger beroep open.