ECLI:NL:RBDHA:2023:6547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 6768
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering openbaarmaking op grond van financiële en economische belangen van de gemeente of het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van derden onvoldoende onderbouwd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de weigering van openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet open overheid (Woo). Eiser had verzocht om opheffing van de geheimhouding van een gronduitgifte- en realisatieovereenkomst, maar het college weigerde dit op grond van financiële en economische belangen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering en stelde dat de motivering van het college onvoldoende was.

De rechtbank oordeelde dat de weigering om bepaalde passages openbaar te maken niet voldoende was onderbouwd. Het college had niet duidelijk gemaakt welke specifieke belangen van derden in het geding waren en wat de concrete negatieve gevolgen voor de toekomstige onderhandelingspositie van de gemeente waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond was, omdat het college niet binnen de gestelde termijn had gereageerd. Eiser had ook verzocht om schadevergoeding, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen sprake was van reputatieschade.

De rechtbank heeft het college opgedragen om de geweigerde passages binnen vier weken na de uitspraak openbaar te maken, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000,-. Tevens is het college verplicht om het griffierecht van eiser te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de noodzaak voor bestuursorganen om hun beslissingen goed te motiveren, vooral als het gaat om de belangen van de publieke openbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6768

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. I.M. Daniël en mr. M.C. Remeijer-Schmitz).

Inleiding

Met het besluit van 13 februari 2018 (primaire besluit 1) heeft verweerder het verzoek tot opheffing van de geheimhouding van de gronduitgifte- en realisatieovereenkomst ‘Noordboulevard Scheveningen, Project Hommerson’ (de overeenkomst) afgewezen.
Eiser heeft op 12 maart 2018 bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 14 maart 2018 heeft verweerder het door eiser op 19 september 2017 ingediende Wob-verzoek afgewezen.
Met het besluit van 14 juli 2020 heeft verweerder het primaire besluit 1 herroepen en beslist dat de geheimhouding van de overeenkomst wordt opgeheven met uitzondering van de daarin opgenomen economische en financiële informatie.
Eiser heeft tegen het besluit van 14 juli 2020 beroep ingesteld (SGR 20/5478).
De rechtbank heeft op 7 januari 2022 een tussenuitspraak gedaan (SGR 20/5478 T). In deze tussenuitspraak is geoordeeld dat het bezwaar mede is gericht tegen het besluit van 14 maart 2018 (primaire besluit 2) . Ook is geoordeeld dat sprake is van een motiveringsgebrek ten aanzien van het besluit 14 juli 2020. Verweerder is in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen.
Op 17 februari 2022 heeft verweerder een nadere motivering op het bestreden besluit gegeven teneinde het motiveringsgebrek te herstellen.
Bij einduitspraak van 27 juli 2022 (SGR 20/5478) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van 14 juli 2022 aangevuld op 17 februari 2022 vernietigd. Verweerder is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Eiser heeft bij brief van 21 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar door verweerder (SGR 22/6768).
Verweerder heeft op 21 oktober 2022 opnieuw op het bezwaar van eiser beslist (het bestreden besluit).
Eiser heeft aanvullende gronden ingediend, thans mede gericht tegen het bestreden besluit.
Eiser heeft toestemming verleend mede op basis van de door verweerder met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediende stukken uitspraak te doen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2023.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Bij uitspraak van 27 juli 2022 heeft de rechtbank het besluit van 14 juli 2020 vernietigd om drie redenen:
- het Wob-verzoek ziet niet alleen op documenten uit de vergunningprocedures, maar ook op (informele) afspraken die mogelijk tussen verweerder en de aanvrager van de vergunningen zijn gemaakt en terug zijn te vinden in e-mails en brieven of andere documenten die dateren van voor het Wob-verzoek. Het is niet duidelijk of verweerder hiernaar heeft gezocht;
- ook de aanvullende motivering door verweerder maakt nog steeds niet duidelijk welke weigeringsgrond ten grondslag ligt aan ieder afzonderlijk documentonderdeel dan wel weggelakte passage;
- in de aanvullende motivering ontbreekt ook nog altijd een concrete motivering waarom de economische of financiële belangen van verweerder of het voorkomen van onevenredig benadeling van derden in de weg staan aan openbaarmaking. Verweerder heeft nagelaten te motiveren welke specifieke belang van derden in het geding zijn en wat de concrete negatieve gevolgen voor de toekomstige onderhandelingspositie van verweerder zijn.
Wat heeft verweerder opnieuw besloten?
2. Verweerder heeft een uitgebreide nieuwe zoektocht verricht binnen de gemeente onder de betrokken medewerkers voor zover die nog werkzaam zijn bij de gemeente Den Haag en in de registratiesystemen. Er is gezocht naar (informele) afspraken die mogelijk tussen verweerder en de aanvrager van de vergunningen zijn gemaakt en vastgelegd in e-mails en brieven of andere documenten van voor de periode van het Wob-verzoek. Aan de hand daarvan zijn er geen documenten aangetroffen anders dan wat is overlegd.
De stukken zijn opnieuw beoordeeld op grond van de Wet open overheid (Woo), die per 1 mei 2022 in werking is getreden. De documenten zijn opnieuw aan eiser aangeboden met vermelding van een weigeringsgrond uit de Woo op de gelakte passage.
Verweerder heeft een aantal passages geweigerd op de grond dat het gegevens zijn die vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld (artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Woo). Het gaat hierbij om bedrijfsgegevens. Verweerder vindt dat het belang van het vertrouwelijk behandelen van deze gegevens zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking.
Verder heeft verweerder een aantal gegevens die herleidbaar zijn tot een persoon, zoals onder meer namen, (e-mail)adressen en telefoonnummers geweigerd openbaar te maken op grond van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo). Verweerder vindt dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking.
Ook heeft verweerder er ten overvloede op gewezen dat op (bouw)tekeningen en schetsen het auteursrecht rust. Dit houdt in dat zonder toestemming van de auteursrechthebbende, (bouw)tekeningen en schetsen niet in aanmerking komen voor reproductie en distributie.
Verder wijst verweerder op een aantal documenten die al openbaar zijn en daarom niet nogmaals openbaar worden gemaakt. Deze stukken zijn te vinden via het RIS -nummer.
Voor de motivering waarom de gemeente vindt dat zijn economische of financiële belangen of het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken derden in de weg staat aan openbaarmaking verwijst verweerder naar de aanvullende motivering van 17 februari 2022. Ook staat hierin welke specifieke belangen van derden in het geding zijn en wat de concrete negatieve gevolgen zijn voor onze toekomstige onderhandelingspositie van de gemeente.
Wat vindt eiser?
3. Eiser handhaaft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Hij verzoekt verweerder te veroordelen tot schadevergoeding in de vorm van een in het AD, de Volkskrant en het Weekblad Den Haag Centraal te publiceren advertentie onder opleggen van een dwangsom indien verweerder daaraan niet voldoet.
Eiser stelt dat er goede aanwijzingen zijn dat verweerder niet alle documenten die op Wob-verzoek betrekking hebben heeft verstrekt. Het gaat om:
- Informatie over de deal tussen ImagoNoordBoulevard, Hommerson en de gemeente;
- Het Movares rapport (2017). Aan dit rapport is gerefereerd in een openbare informatiebijeenkomst op 14 februari 2018.
- het Arcadis rapport over de aanleg van een tunnel (gedateerd januari 2018)
- informatie over een deelproject, het aanleggen van een parkeerdek.
De stelling van verweerder dat er na een nieuwe zoekslag niet meer documenten die op de bestuurlijke aangelegenheid betrekking hebben zijn aangetroffen komt niet geloofwaardig voor.
Eiser vindt dat er sprake is van een situatie waarbij aanleiding bestaat verweerder op te dragen een nader onderzoek met informatiespecialisten in te stellen, omdat er concrete aanwijzingen zijn dat het door het bestuur verrichte interne onderzoek niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
Eiser stelt verder dat door tijdsverloop de commerciële belangen van Hommerson c.s. niet langer zwaarder kunnen wegen dan het publieke belang van openbaarmaking. Eiser vindt dat openheid is geboden over de majeure uitgaven die de gemeente heeft gedaan voor een tunnel die een uitsluitende bestemming heeft naar de zogenoemde Hommersongarage, die de vraag doet rijzen of niet sprake is van verboden staatssteun.
Verder stelt eiser dat de Auteurswet niet afdoet aan de openbaarmakingsbepalingen van de Woo.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit.
5.1.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar is gegrond, nu verweerder niet binnen zes weken na de uitspraak van de rechtbank van 27 juni 2022 een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen. Verweerder heeft inmiddels een besluit op bezwaar genomen. Eiser heeft procesbelang bij een gegrondverklaring omdat hij tevens heeft verzocht om vergoeding van schade. Eiser verzoekt verweerder te veroordelen tot publicatie in het AD, de Volkskrant en Den Haag Centraal van een advertentie waarvan eiser de tekst in zijn verzoek heeft opgenomen. Deze tekst komt er kort gezegd op neer dat verweerder schuld bekend dat hij niet tijdig heeft beslist en daarmee de bedoeling van de Wob heeft gefrustreerd en daarnaast dat een dwangsom van € 15.000,- is verbeurd ten laste van het gemeentelijk budget.
De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Nu verweerder inmiddels een besluit op bezwaar heeft genomen dient publicatie van een advertentie als door eiser verzocht geen redelijk doel. Voor schadevergoeding in de vorm van een veroordeling tot publicatie zou reden kunnen zijn indien eiser reputatieschade zou hebben geleden. Daarvan is echter niet gebleken.
Is de zoekslag voldoende geweest?
6.1.
Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat in de tussenuitspraak van 7 januari 2022 het volgende is overwogen:
“Hierbij is tevens van belang dat in beroep geen duidelijke aanwijzingen naar voren zijn gebracht die maken dat het Wob-verzoek van eiser meer omvat of op andere stukken ziet dan het verzoek tot opheffing van de geheimhouding en de (deels gelakte) stukken die verweerder heeft gedeeld. Eiser heeft in zijn Wob-verzoek gevraagd naar afspraken tussen verweerder en Hommerson en niet onderbouwd of gemotiveerd dat er meer schriftelijke stukken zijn die vallen onder het Wob-verzoek en die verweerder had moeten overleggen.”
In de einduitspraak van 27 juli 2022 is de rechtbank gebleven bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen. In deze einduitspraak is verder vermeld:
“Dit laat echter onverlet dat aannemelijk is dat deze trajecten (deels) al werden voorbereid op het moment van het Wob-verzoek en dat het verzoek niet alleen op documenten uit de vergunningprocedures ziet, maar ook op de (informele) afspraken die mogelijk tussen verweerder en de aanvrager van de vergunningen zijn gemaakt en terug zijn te vinden in e-mails en brieven of andere documenten die dateren van voor het Wob-verzoek. Niet duidelijk is of verweerder daarna heeft gezocht.”
6.3.
Bij de einduitspraak van de rechtbank is verweerder dus opgedragen te zoeken naar (informele) afspraken die mogelijk tussen verweerder en de aanvrager van de vergunningen zijn gemaakt en die dateren van voor het Wob-verzoek. De door eiser thans genoemde stukken die zouden ontbreken, vallen daar niet onder. Verweerder hoefde daarnaar dus ook geen zoekslag te verrichten. Indien eiser het niet eens is met de tussen- en einduitspraak van de rechtbank had het op zijn weg gelegen daartegen hoger beroep in te stellen. Nu eiser dit niet heeft gedaan staat de uitspraak van 27 juli 2022 in rechte vast.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van verweerder dat na een uitgebreide nieuwe zoektocht binnen de gemeente onder de betrokken medewerkers voor zover die nog werkzaam zijn bij de gemeente Den Haag en in de registratiesystemen, geen documenten zijn aangetroffen over (informele) afspraken die mogelijk tussen verweerder en de aanvrager van de vergunningen zijn gemaakt, niet ongeloofwaardig voorkomt.
Weigeringsgrond financiële en economische belangen van de gemeente en derden.
7.1.
Eiser stelt dat door tijdsverloop de commerciële belangen van Hommerson c.s. niet langer zwaarder kunnen wegen dan het publieke belang van openbaarmaking.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder voor de motivering van de weigering om bepaalde passages openbaar te maken omdat de financiële en economische belangen van de gemeente en derden daaraan in de weg staan, in het nieuwe bestreden besluit heeft verwezen naar de aanvullende motivering in de brief van 17 februari 2022.
De rechtbank heeft echter deze aanvullende motivering in de einduitspraak van 27 juli 2022 al onvoldoende geacht. Verweerder voegt daar nu niets aan toe. Ook ter zitting heeft verweerder nagelaten de weigeringsgrond concreter te motiveren zoals is overwogen in de einduitspraak van 27 juli 2022. Verweerder heeft volstaan met de mededeling dat is nagevraagd of de gegevens nog steeds bedrijfsgevoelig zijn en dat het antwoord daarop bevestigend was.
Aan de opdracht om overeenkomstig de einduitspraak een nieuw besluit te nemen is dus niet voldaan
.
7.3.
Daar komt bij dat verweerder met het nieuwe bestreden besluit van 21 oktober 2022 opnieuw heeft beslist en daarbij de weigeringsgronden van de Wet open overheid heeft gehanteerd.
Dit heeft tot gevolg dat op stukken die dateren van vóór 21 oktober 2017 een verzwaarde motiveringsplicht geldt op grond van artikel 5.3. van de Woo. Dit artikel luidt:
“Bij een verzoek om informatie die ouder is dan vijf jaar motiveert het bestuursorgaan bij een weigering van die informatie waarom de in artikel 5.1, tweede of vijfde lid, of artikel 5.2 bedoelde belangen ondanks het tijdsverloop zwaarder wegen dan het algemeen belang van openbaarheid.”
Verweerder heeft ook deze motivering niet gegeven.
Conclusie
8.1.
Het beroep is gegrond voor zover openbaarmaking is geweigerd op de grond dat de financiële en economische belangen van de gemeente of het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken derden zwaarder wegen dan het belang van openbaarmaking.
8.2.
Nu verweerder twee keer aanvullend in de gelegenheid is gesteld specifiek te motiveren waarom zijn financiële en economische belangen of het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken derden in de weg staan aan openbaarmaking en deze motivering niet is gegeven, gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder niet in staat is deze motivering te geven.
Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank zelf in zaak zal voorzien door, met herroeping van het primaire besluit 2 in zoverre, te bepalen dat verweerder de passages die hij heeft geweigerd openbaar te maken op de grond dat zijn financiële en economische belangen of het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken derden in de weg staan aan openbaarmaking, binnen vier weken na verzending van deze uitspraak openbaar moeten maken.
De rechtbank ziet, gelet op voortraject waarbij verweerder niet tijdig een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen, aanleiding te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn van vier weken wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
8.3.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij openbaarmaking van (passages van) documenten is geweigerd op de grond dat financiële en economische belangen van de gemeente of het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken derden in de weg staan aan openbaarmaking;
  • herroept het primaire besluit 2 voor zover daarbij openbaarmaking van (passages van) documenten is geweigerd op de grond van financiële en economische belangen van de gemeente of het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken derden in de weg staan aan openbaarmaking en bepaalt dat de (passages van) documenten die zijn geweigerd op de grond van financiële en economische belangen of het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken derden in de weg staan aan openbaarmaking binnen vier weken na verzending van deze uitspraak door verweerder openbaar moeten worden gemaakt;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn van vier weken overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.