ECLI:NL:RBDHA:2023:653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
21/4337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres ontving sinds 2 februari 2018 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) als alleenstaande ouder. De uitkering werd per 28 december 2020 beëindigd door verweerder, omdat eiseres haar inlichtingenverplichting zou hebben geschonden. Dit besluit werd door eiseres bestreden, maar de rechtbank oordeelde dat de intrekking van de uitkering gerechtvaardigd was.

De rechtbank constateerde dat verweerder op basis van meldingen en anonieme verklaringen van buren een rechtmatigheidsonderzoek had ingesteld. Tijdens dit onderzoek bleek dat eiseres onjuiste en onvolledige informatie had verstrekt over haar woonsituatie. Eiseres had verklaard dat zij alleen met haar zoontje in de woning verbleef, terwijl uit het huisbezoek bleek dat er meerdere mensen in de woning verbleven en dat er spullen van anderen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiseres niet overeenkwamen met de bevindingen van het onderzoek, wat leidde tot de conclusie dat eiseres haar verplichtingen niet was nagekomen.

De rechtbank wees erop dat het recht op bijstand afhankelijk is van de juistheid van de verstrekte informatie. Eiseres had de gelegenheid om haar situatie toe te lichten, maar had dit niet gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de uitkering in te trekken. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4337 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. S. van der Eijk,
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

gemachtigde: I.M. Groen.

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres beëindigd per 28 december 2020.
Bij besluit van 17 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres ontvangt sinds 2 februari 2018 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Zij staat sinds 28 september 2018 ingeschreven op het adres [adres] [nummer] in [plaats] (uitkeringsadres). Ze staat daar ingeschreven met haar zoontje [A] , geboren [geboortedag] 2017.
2. Verweerder heeft in een melding van Staedion en anoniem afgelegde verklaringen van buren aanleiding gezien om een rechtmatigheidsonderzoek te starten. In het kader van het onderzoek heeft verweerder enkele malen, tevergeefs, getracht om een huisbezoek af te leggen en eiseres te spreken. Uiteindelijk heeft op 28 december 2020 een gesprek met eiseres, begeleid door haar moeder, plaatsgevonden. Aansluitend op het gesprek vond een huisbezoek plaats. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 29 december 2020. Verweerder heeft op basis van de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door onvolledige c.q. onjuiste informatie te verschaffen over haar woon- en leefsituatie en heeft daarop het primaire besluit genomen.
4. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
5. Verweerder heeft zijn primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
5.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand dient te worden ingetrokken wegens schending van de inlichtingenverplichting. Verweerder overweegt hiertoe dat uit het onderzoek en huisbezoek blijkt dat de woonsituatie van eiseres niet is zoals deze bekend was bij verweerder. Eiseres heeft hierover geen inlichtingen verstrekt.
6. In beroep heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de onderzoeksbevindingen niet de conclusie rechtvaardigen dat tot intrekking van het recht op bijstand kan worden overgegaan. De conclusie is niet gebaseerd op objectieve gegevens. Verder was eiseres door haar mentale en lichamelijk problemen onvoldoende in staat een gesprek te voeren en betwist daarom de juistheid en weergave van de verklaringen. Tot slot had verweerder in de omstandigheden rondom het huisbezoek aanleiding moeten zien het huisbezoek geen doorgang meer te laten vinden.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Pw herziet het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
7.1
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om eiseres te volgen in haar stelling dat eiseres zowel tijdens het gesprek met verweerder op 28 december 2020 en het huisbezoek daarna in een zodanige psychische toestand was dat zij niet in staat was om te beseffen wat zij verklaarde danwel om een huisbezoek bij te wonen, te meer omdat eiseres bij aanvang van het gesprek heeft verklaard dat zij in staat was het gesprek te voeren. Eiseres heeft haar stelling overigens op geen enkele wijze onderbouwd. Ook anderszins is niet onderbouwd dat niet van het door verweerder opgemaakte gespreksverslag of verslag van bevindingen zou kunnen worden uitgegaan.
7.2
De rechtbank constateert vervolgens dat blijkens het gespreksverslag eiseres onder meer heeft verklaard dat haar huissleutels bij haar moeder lagen, dat ze voor het laatst op 26 december 2020 thuis heeft geslapen, dat alle spullen in haar woning van haar zoontje [A] zijn en dat er geen spullen van anderen in de woning liggen, dat zij 2 à 3 keer in de week bij haar moeder slaapt, dat ze dagelijks thuis eet, dat ze elke dag thuis slaapt,
dat de administratie bij haar moeder ligt, dat geen andere mensen gebruik maken van de woning, en dat haar zoontje 7 dagen per week bij haar moeder verblijft.
7.4
Blijkens het verslag van het aansluitende huisbezoek, zagen de sociaal rechercheurs vlak voor het geplande tijdstip van het huisbezoek een man met twee kinderen de woning in en uit lopen en dozen vol spullen en hangertjes met kleding de woning uit dragen. De man verklaarde desgevraagd dat hij de vriend van eiseres was (en vertrok). Hierna arriveerden eiseres en haar moeder bij de woning, waar duidelijk werd dat zij geen sleutels hadden. De sociaal rechercheurs hebben eiseres toen de mogelijkheid gegeven om de sleutels alsnog te halen, maar eiseres weigerde dit en gooide een ruit van de woning in, waarna de deur werd geopend en de woning werd betreden.
7.5
In de woning werd het volgende aangetroffen. In de slaapkamer van eiseres stond een kledingrek waarop een jas en enkele shirtjes hingen. In de slaapkamer van het zoontje van eiseres stonden vier opgemaakte bedden die er beslapen uit zagen. De bovenste twee lades van de daar aanwezige kast waren leeg. In de badkamer lagen zes tandenborstels. In de keuken stonden drie borden op het aanrecht en twee borden op het fornuis. In de wasmachine bevonden zich meerdere kledingstukken, waaronder drie mannen overhemden en een boxer.
7.6
De rechtbank constateert, in navolging van verweerder, discrepanties tussen de verklaringen van eiseres en de in de woning aangetroffen situatie. Eiseres heeft bij verweerder geen melding gemaakt van het feit dat zij een vriend heeft en/of dat ook anderen in haar woning verblijven. Eiseres heeft in het gesprek juist verklaard dat er geen spullen van anderen in de woning waren en dat zij en haar zoontje de enige waren die in de woning verbleven. Bij het huisbezoek werd evenwel een persoon die zich als de vriend van eiseres presenteerde (en waarvan eiseres ook aangeeft dat het haar vriend was) aangetroffen die kleding en dergelijke uit de woning haalde, en tevens werden herenkleding, aanwijzingen van een ontbijt van kennelijk meerdere personen en vier beslapen bedden aangetroffen. Deze bevindingen sporen niet met hetgeen eiseres over haar woonsituatie heeft verklaard. Dit geldt evenzeer voor de verklaring van eiseres dat haar huissleutel bij haar moeder lag, terwijl, nadat eiseres in de gelegenheid was gesteld om de huissleutel bij haar moeder op te halen, werd geconstateerd dat eiseres niet over de sleutel van de woning beschikte.
7.7
De rechtbank overweegt dat ook overigens de verklaringen van eiseres bij verweerder vragen konden oproepen, waar het op de weg van eiseres lag om duidelijkheid te verschaffen. Immers, eiseres heeft verklaard dat haar zoontje 7 dagen per week bij haar moeder verblijft en dat haar moeder dan voor hem zorgt. Hiervan heeft eiseres nimmer melding gemaakt bij verweerder. Daarbij heeft eiseres (tegenstrijdige) verklaringen afgelegd over de momenten waarop zij in de woning verblijft. De ene keer verklaart eiseres dat zij alle dagen in haar woning eet en slaapt, de andere keer verklaart eiseres dat zij 2 à 3 keer in de week bij haar moeder slaapt.
7.8.
De rechtbank overweegt gelet op het voorgaande dat eiseres in het gesprek verklaringen over haar woonsituatie heeft afgelegd – deels tegenstrijdig – die niet overeenkwamen met hetgeen werd geconstateerd. Hierdoor was, zoals verweerder ook ter zitting heeft toegelicht, niet duidelijk of eiseres überhaupt in de woning woonde, of dat zij daar al dan niet met het haar zoon of met een partner al dan niet met nog meer kinderen woonde.
7.9
De rechtbank overweegt dat de informatie over de woonsituatie evident van belang is voor de vaststelling van het recht op bijstand. Door hierover weliswaar verklaringen af te leggen, maar verweerder niet daadwerkelijk juist en volledig in te lichten, en aldus haar verplichting uit artikel 17, eerste lid, van de Pw te schenden, was verweerder gehouden om de bijstandsuitkering van eiseres in te trekken op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw.
7.1
Aan dit oordeel doet niet af dat eiseres niet in de gelegenheid is gesteld om nà het huisbezoek een en ander toe te lichten. De rechtbank wijst in dit kader op het feit dat het gesprek voorafgaand aan het huisbezoek bij uitstek de gelegenheid was om haar woonsituatie uit te leggen en helder voor het voetlicht te brengen. Dat eiseres dit niet heeft gedaan en heeft verklaard zoals zij heeft verklaard, komt dan ook voor haar eigen rekening en risico.
7.11
De rechtbank overweegt tot slot dat de opvatting van eiseres dat het huisbezoek wegens het gedrag van eiseres geen doorgang mocht vinden, geen steun vindt in het recht.
8. Het beroep is derhalve ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van de Wetering, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.