ECLI:NL:RBDHA:2023:6523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake verwijdering zeecontainer en kostenverhaal door de gemeente Den Haag

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de verwijdering van een zeecontainer door de gemeente, die zonder vergunning op de openbare weg was geplaatst. De eiser, die zich als eigenaar van de container had gemeld, was in beroep gegaan tegen het besluit van de gemeente om de kosten van de verwijdering op hem te verhalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente de container had verwijderd op basis van een last onder bestuursdwang, omdat de eigenaar niet kon worden achterhaald. De eiser had in zijn bezwaar aangevoerd dat hij niet de eigenaar was, maar dat dit de verantwoordelijkheid was van een derde partij, Edsel Provence. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht de kosten op de eiser had verhaald, omdat hij zich als eigenaar had gepresenteerd en niet voldoende bewijs had geleverd dat hij niet de eigenaar was. De rechtbank concludeerde dat de gemeente bevoegd was om de kosten te verhalen en dat de kosten gematigd waren tot een bedrag van € 5.892,70. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de verzoeken van de eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3259

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M. de Boorder),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P.D.W. Tan).

Procesverloop

Met het besluit van 24 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser bekend gemaakt dat de zeecontainer met toepassing van bestuursdwang is verwijderd van de locatie [adres] nr. 36 en dat de kosten van de bestuursdwang, in totaal € 9.552,95, op hem worden verhaald.
Met het besluit van 26 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij zijn de kosten van het verhaal gematigd tot € 5.892,70.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2023.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 5 oktober 2020 heeft een gemeentelijk toezichthouder geconstateerd dat een zeecontainer zonder vergunning op de weg is geplaatst ter hoogte van de [adres] [nummer] te [plaats]. Omdat de eigenaar niet achterhaald kon worden heeft verweerder de last onder bestuursdwang tot verwijdering van de container geplaatst in het Gemeenteblad van 2 december 2020. Op 30 december 2020 is de container door verweerder verwijderd. Op 18 juni 2021 heeft eiser zich via zijn gemachtigde als eigenaar gemeld en verzocht de container aan hem terug te geven.
Verweerder heeft daarop met het primaire besluit de kosten van verwijdering en opslag van de container op eiser verhaald. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder de in bezwaar tot een bedrag van € 5.892,70 gematigde kosten op eiser mocht verhalen.
Wat vindt eiser?
2. De container had niet mogen worden afgevoerd zonder vast te stellen onder wiens hoede de container viel. Aanspreekpunt was eiser. Dit was bekend bij de politie en moest dus ook bij verweerder bekend zijn. Voorwaarde voor het in rekening brengen van de kosten is dat voldoende is geprobeerd de eigenaar te achterhalen. Dat heeft verweerder niet gedaan. Eiser geeft nu in beroep aan dat de eigenaar van de container Edsel Provence (hierna: P) is. Eiser is dus niet de eigenaar, zoals blijkt uit de overgelegde verklaring van de daadwerkelijke eigenaar P. Eerder is onterecht aangegeven dat eiser de eigenaar is. Dat is recht gezet tijdens de hoorzitting. Het kostenverhaal is dus ten onrechte aan eiser gericht.
Wat vindt verweerder?
3. Het zonder vergunning plaatsen of hebben van een container op de openbare weg is in strijd met artikel 2:10, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (APV). Ten tijde van het opleggen van de last onder bestuursdwang en de feitelijke verwijdering was geen eigenaar van de container bekend. Daarom is de last onder bestuursdwang tot het verwijderen van de container aangekondigd in het Gemeenteblad van 2 december 2021.
Anders dan eiser stelt, hoefde niet met hem contact te worden opgenomen omdat hij niet bekend was als eigenaar of beheerder van de container.
Eiser heeft gesteld dat hij toestemming had om de container zonder vergunning op de
kade te laten staan. Verweerder heeft daarnaar navraag gedaan. Zowel bij het team
Bestuurlijke Handhaving, Dienst Stadsbeheer (Afdeling Stedelijk Beheer) en Dienst
Publiekszaken (Wegbeheer Stadsdeel Laak) is niets bekend van afspraken over het onvergund plaatsen van een container op de kade. Eiser heeft deze stelling ook niet onderbouwd.
De gemachtigde van eiser heeft namens eiser gesteld dat eiser eigenaar is van de container en verzocht om teruggave van de container. Eiser heeft zich ook bij de opslagplaats van de container gemeld als eigenaar. Eiser stelt nu dat een vriend van hem de eigenaar is. In de brief die eiser heeft als bewijs daarvan heeft overgelegd staat niet dat P eigenaar van de container is.
Verweerder acht dit ook tegenstrijdig met het verhaal van eiser dat wel contact met hem opgenomen had moeten worden voorafgaand aan het verwijderen van de container. Ook is dit tegenstrijdig met het verzoek van eisers gemachtigde om de container aan eiser terug te geven en de stelling van eiser dat er toestemming aan hem zou zijn verleend voor het plaatsen van een container.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Eiser heeft geen enkel bewijs over gelegd van zijn stelling dat de politie op de hoogte was van het feit dat eiser aanspreekpunt was voor de container. Bovendien is de politie geen onderdeel van de gemeente. Evenmin heeft eiser een (begin van) bewijs overgelegd van zijn stelling dat hij toestemming had voor het plaatsen van een container. Van strijd met het vertrouwensbeginsel bij het opleggen van de last onder dwangsom en het kostenverhaal is daarom geen sprake.
Nu eiser zich heeft gemeld als eigenaar van de container en heeft verzocht deze aan hem terug te geven, heeft verweerder terecht van eiser verlangd dat hij zijn nadere stelling dat hij toch geen eigenaar is onderbouwt. De brief die eiser heeft overgelegd houdt in een door eiser gegeven toestemming aan P om namens eiser informatie in te winnen over de afgevoerde container. Uit deze brief blijkt niet dat P de eigenaar is.
Conclusie:
5. Verweerder heeft eiser terecht als overtreder aangemerkt. Verweerder was bevoegd de kosten van de bestuursdwang op eiser te verhalen. Verweerder heeft de kosten van de bestuursdwang gematigd tot € 5.892,- en heeft in redelijkheid over kunnen gaan tot verhaal van deze kosten op eiser.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.