ECLI:NL:RBDHA:2023:6493

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
NL23.5014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op verblijfsvergunning humanitair tijdelijk

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hem een verblijfsvergunning regulier voor het doel 'humanitair tijdelijk' te verlenen. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 2 mei 2023 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had eerder een verzoek ingediend om vrijstelling van griffierecht, wat door de rechtbank voorlopig was toegewezen. De rechtbank heeft dit verzoek definitief toegewezen, gezien de financiële situatie van eiser.

De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De beslistermijn voor het bezwaar van eiser was negentien weken, en deze termijn was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Eiser heeft verweerder op 30 januari 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna het beroep op 16 februari 2023 is ingesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.

Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen acht weken alsnog een besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft. De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met een dwangsom van € 100 per dag bij overschrijding, tot een maximum van € 7.500. Tevens worden de verbeurde bestuurlijke dwangsommen vastgesteld op € 1.442, en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5014

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen de weigering om hem een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘humanitair tijdelijk’ te verlenen.
Verweerder is niet ingegaan op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Van de indiener van een beroepschrift bij de bestuursrechter wordt griffierecht geheven. Eiser heeft het verzoek gedaan om hiervan te worden vrijgesteld. Eerder heeft de rechtbank dit verzoek voorlopig toegewezen. Gelet op wat eiser naar voren heeft gebracht over zijn inkomen, en gelet op het door hem ondertekende formulier, ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek definitief toe te wijzen. Van eiser zal dan ook geen griffierecht worden geheven.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. In dit geval is de termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar op grond van artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Het primaire besluit dateert van 23 juni 2022 en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw vier weken. De beslistermijn is conform artikel 7:10, tweede lid, van de Awb op 1 augustus 2022 opgeschort doordat verweerder eiser in de gelegenheid heeft gesteld om nog gronden van bezwaar in te dienen. Op 14 augustus 2022 heeft eiser nog gronden van bezwaar ingediend en is de beslistermijn verder gaan lopen. Verweerder heeft ook nog gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid die is neergelegd in artikel 7:10, derde lid, van de Awb om de beslistermijn (vóór het aflopen daarvan) met zes weken te verdagen. Uit het voorgaande volgt dat verweerder uiterlijk op 27 januari 2023 een besluit had moeten nemen op het bezwaar van eiser. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft verweerder op 30 januari 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 16 februari 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen acht weken gerekend vanaf het moment dat het mogelijk was om een verweerschrift in te dienen alsnog een besluit te nemen en daarbij een rechterlijke dwangsom op te leggen voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 15.000.
5. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen. Verweerder heeft in dit geval geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan er een andere termijn dan twee weken zou moeten worden opgelegd.
6. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De (maximale) hoogte van deze dwangsom is niet bij wet bepaald en staat ter vrije keuze van de bestuursrechter. In de verwijzing van eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:325, en naar de werkwijze in toeslagenzaken, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om af te wijken van deze in vreemdelingenzaken standaard gehanteerde bedragen.
7. Op grond van artikel 8:55c van de Awb, en omdat hierom is verzocht, stelt de rechtbank de verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast op € 1.442,- aangezien de maximale termijn van artikel 4:17, gelezen in samenhang met artikel 7:14, van de Awb is verstreken.
8. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiser;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent);
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.