ECLI:NL:RBDHA:2023:6492

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
NL22.14979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om bestuurlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 19 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag, waarna hij op 3 augustus 2022 beroep heeft ingesteld. Op 10 oktober 2022 heeft de Staatssecretaris alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser heeft zijn beroep gehandhaafd en verzocht om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom en vergoeding van proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De wettelijke beslistermijn van zes maanden is verstreken, maar de rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om de Staatssecretaris alsnog te verplichten een besluit te nemen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk, terwijl het beroep tegen het besluit van 10 oktober 2022 ongegrond is verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het uitsluiten van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom aan eiser verschuldigd is, en veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14979

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 19 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij brief van 4 juli 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 3 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Op 10 oktober 2022 heeft verweerder (alsnog) een inwilligend besluit genomen op de aanvraag van eiser.
Naar aanleiding hiervan heeft eiser het beroep gehandhaafd, met daarbij het verzoek om vaststelling van de bestuurlijke dwangsom en verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze wettelijke beslistermijn is verstreken, dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Op 10 oktober 2022 heeft verweerder alsnog een besluit genomen op de aanvraag van eiser. Gelet hierop is er voor de rechtbank geen aanleiding om conform artikel 8:55d, van de Awb te bepalen dat verweerder alsnog een besluit op het verzoek dient te nemen. Het beroep is daarom, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit. Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Eiser kan zich niet met dit besluit verenigen, omdat in het besluit geen vaststelling van de bestuurlijke dwangsom is opgenomen.
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet voor zover dat artikel de mogelijkheid uitsluit dat in de asielprocedure de staatssecretaris een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom) en de bestuursrechter bepaalt dat de staatssecretaris een in een uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (de rechterlijke dwangsom). Naar het oordeel van de ABRvS is het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd met het Unierecht. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt op de asielaanvraag van de vreemdeling. Voor het vaststellen van een bestuurlijke dwangsom bestaat daarom geen aanleiding. Het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken heeft de ABRvS wél in strijd met het Unierecht geacht. Artikel 1 van de Tijdelijk wet is in zoverre onverbindend.
7. De rechtbank stelt vast – en tussen partijen is niet in geschil – dat verweerder ten onrechte niet binnen de beslistermijn van zes maanden heeft beslist op de asielaanvraag van eiser.
8. Verweerder is, gelet op de onder 6 genoemde uitspraak van de ABRvS, geen bestuurlijke dwangsom aan eiser verschuldigd. Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 10 oktober 2022, is ongegrond.
9. Het beroep is, voor zover gericht tegen het besluit van 10 oktober 2022, ongegrond. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 10 oktober 2022, ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van N.G. Fuller, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.