In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 19 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Na het indienen van een beroep op 14 juli 2022, heeft verweerder op 10 oktober 2022 alsnog op de aanvraag beslist en deze ingewilligd. Eiser heeft echter zijn beroep gehandhaafd en verzocht om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk is. Het beroep tegen het besluit van 10 oktober 2022 is ongegrond, omdat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is, zoals bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in eerdere uitspraken.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.