Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2023 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
het college van burgemeester en wethouders van Gouda
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
€ 1.674,-.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser op 14 januari 2021 een verzoek tot handhaving ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Gouda, vanwege problemen met loslopende honden. De rechtbank had eerder, op 17 november 2021, geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op dit verzoek kennelijk gegrond was en verweerder had opgedragen binnen twee weken een besluit te nemen, met een dwangsom als dreiging. Eiser ontving op 28 december 2021 en 19 januari 2022 brieven van verweerder waarin handhavingsacties werden aangekondigd, maar hij kwalificeerde deze brieven niet als een besluit. Op 13 september 2022 diende eiser opnieuw een beroep in wegens het uitblijven van een beslissing.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2023 behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de brieven van 28 december 2021 en 19 januari 2022 wel degelijk als een besluit moesten worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er met deze brieven op het handhavingsverzoek was beslist, ondanks dat eiser dit betwistte. De rechtbank stelde vast dat er geen procesbelang meer was voor eiser, omdat er al op zijn aanvraag was beslist ten tijde van het indienen van het beroep.
De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, die op € 1.674,- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Biever en is openbaar uitgesproken op 3 april 2023.