ECLI:NL:RBDHA:2023:6431

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
22-2837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) wegens onherroepelijke veroordelingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) beoordeeld. Eiser, die in het verleden is veroordeeld voor ernstige misdrijven, had een aanvraag ingediend voor een VOG voor de functie van verkeersregelaar. De aanvraag werd afgewezen door de Minister voor Rechtsbescherming op basis van meerdere onherroepelijke veroordelingen die geregistreerd stonden in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). De rechtbank overweegt dat de strafbare feiten van eiser, indien herhaald, een risico voor de samenleving met zich meebrengen, wat een belemmering vormt voor de uitoefening van de functie van verkeersregelaar. Eiser betwist dat er een verhoogd risico is en stelt dat hij zich heeft ontwikkeld en dat hij tools heeft gekregen om met stressvolle situaties om te gaan. De rechtbank concludeert echter dat de belangen van de samenleving zwaarder wegen dan die van eiser bij de afgifte van de VOG. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de VOG-aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2837

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en

De Minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. A.P.N. de Bruyn ).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 1 oktober 2021 (primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 22 maart 2021 op het bezwaar van eiser (bestreden besluit) is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en eiser heeft nog een aanvullende stuk aan de rechtbank gestuurd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
2. De rechtbank gaat uit van de volgende door partijen niet betwiste feiten en omstandigheden.
2.1.
Eiser is op 15 juli 2008 in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 19 jaren en 11 maanden wegens moord, poging tot moord en mishandeling. Daarnaast is een maatregel van schadevergoeding opgelegd van 12.281,90 euro, subsidiair 91 dagen hechtenis. Deze uitspraak is op 22 december 2009 onherroepelijk geworden. Verder is eiser op 23 december 2005 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden wegens poging tot doodslag. Bij beslissing van 31 december 2020 is eiser voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een proeftijd tot 3 augustus 2027 met bijzondere voorwaarden. Eiser is in 1985 ook met justitie in aanraking gekomen vanwege afpersing in vereniging.
2.2.
Op 28 juni 2021 heeft verweerder een aanvraag gedaan voor een VOG voor verkeersregelaar bij [bedrijfsnaam] B.V. Op 4 augustus 2021 heeft verweerder laten weten dat hij voornemens was de aanvraag af te wijzen. Op 17 augustus 2021 heeft eiser zijn zienswijze naar voren gebracht. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Wat vinden partijen?
3. Het bestreden besluit is gebaseerd op meerdere onherroepelijke veroordelingen gedurende de terugkijktermijn die staan geregistreerd in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS). Verweerder vindt dat de strafbare feiten, waarvoor eiser in 2005 en 2008 is veroordeeld, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie en bezigheden van verkeersregelaar. Op grond daarvan vindt verweerder dat hij in beginsel de VOG moet weigeren. Daarnaast heeft verweerder bezien of in de omstandigheden van het geval aanleiding behoort te worden gezien om toch de VOG te verstrekken. Verweerder heeft ook op die grond geen aanleiding gezien tot afgifte van de VOG. De belangen van eiser bij de afgifte van de VOG wegen namelijk niet zwaarder dan het belang van de samenleving.
3.1.
Eiser zelf ziet in het uitoefenen van de functie van verkeersregelaar niet meer risico op (verbale) agressie en (verbaal) geweld dan bij het uitoefenen van andere mogelijke functies. Ook heeft hij ondertussen groei en ontwikkeling doorgemaakt. Onderdeel van die groei en ontwikkeling is dat eiser tools heeft gekregen om in dergelijke situaties correct te handelen. Eiser vindt dat verweerder deze aspecten onvoldoende heeft betrokken in zijn besluitvorming. Verweerder is er daarbij ook aan voorbij gegaan dat eiser zijn straf heeft uitgezeten en wordt belemmerd in het opbouwen van een nieuw leven, terwijl het juist nu van belang is dat hij een eerlijke kans krijgt. Tenslotte begrijpt eiser niet waarom verweerder de VOG niet afgeeft nu hij het praktijkexamen bij de politie met goed gevolg heeft afgelegd. Daarnaast hebben de beoogd werkgever en de ondersteunde reclassering er voldoende vertrouwen in dat eiser de functie correct kan uitoefenen. De vacature als verkeersregelaar is nog niet vervuld. Eiser heeft daarom nog steeds belang bij dit beroep. Als eiser een VOG krijgt, dan kan hij aan de slag als verkeersregelaar.
Wat zijn de regels?
4. Een VOG is een verklaring van verweerder dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de aanvrager is ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van aanvrager, niet is gebleken van bezwaren tegen de aanvrager. [1] Verweerder weigert de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan. [2]
4.1.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde regelgeving en de beoordeling van het risico voor de samenleving hanteert verweerder het beleid zoals neergelegd in de Beleidsregels VOGNPRP 2018 (de beleidsregels). Het COVOG [3] ontvangt namens verweerder ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). Aan een aanvrager die niet in het JDS voorkomt, wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer een aanvrager voorkomt in het JDS, wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium. [4]
4.2.
Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. [5] Als aan het objectieven criterium wordt voldaan, dan geeft verweerder geen VOG af. Bij de beoordeling van het subjectieve criterium wordt beoordeeld of het belang dat aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. Als daarvan sprake is dan wordt de VOG afgegeven ondanks dat niet wordt voldaan aan het objectieve criterium. [6]
4.3.
Bij de beoordeling van de justitiële gegevens hanteert verweerder een terugkijktermijn van vier jaren. Als de aanvrager in die vier jaren een vrijheidsstraf of vrijheidsbeperkende maatregel heeft ondergaan dan wordt de terugkijktermijn vermeerderd met de feitelijke duur van de vrijheidsbeneming. Dit totdat de terugkijktermijn bestaat uit in totaal vier jaren. Als in de terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt het COVOG bij de beoordeling van het subjectieve criterium ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen. [7]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het objectieve criterium
5. Eiser zat in detentie in de vierjaarperiode vóór de aanvraag. De terugkijktermijn is daarom verlengd tot 28 juli 2003. De strafbare feiten, waarvoor eiser in 2005 en 2008 is veroordeeld, vallen binnen de verlengde terugkijktermijn. Eiser betwist dat niet. De rechtbank overweegt dat verweerder ten behoeve van de beoordeling van het risico voor de samenleving screeningsprofielen hanteert. [8] Verweerder toetst de aangevraagde VOG voor verkeersregelaar aan het screeningsprofiel diensten. Het risicogebied diensten heeft verweerder als volgt geformuleerd: “Het risicogebied “diensten” beoogt de maatschappelijke risico’s in kaart te brengen die zich voor kunnen doen indien kennis en bevoegdheden, voortvloeiend uit deze dienstverlening, worden misbruikt. (…). Indien sprake is van klantcontact, bestaat tevens het risico van gewelds- en zedenmisdrijven. Het verlenen van diensten in de persoonlijke leefomgeving valt ook onder dit risicogebied. Hierbij vindt het klantcontact in de persoonlijke woon- en leefomgeving plaats”. [9]
5.1.
Verweerder baseert de toepassing van het risicoprofiel diensten in dit geval op de Regeling verkeersregelaars 2009. Daaruit blijkt dat een verkeersregelaar contact heeft met weggebruikers en belast is met de veiligheid van de weggebruikers. [10] Bij de functie van verkeersregelaar bestaat de mogelijkheid dat eiser geconfronteerd wordt met (verbale) agressie, dan wel (verbaal) geweld. Van eiser wordt dan als verkeersregelaar verwacht dat hij kan omgaan met de (verbale) agressie en/of geweld, alsmede stressvolle situaties en dat hij daarbij zorgdraagt voor de verkeersveiligheid. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het door hem geformuleerde screeningsprofiel diensten heeft kunnen toepassen bij de toetsing van de VOG voor verkeersregelaar. De omschrijving van het screeningsprofiel sluit namelijk aan bij de vereisten die aan een verkeersregelaar worden gesteld in de Regeling verkeersregelaar 2009. Verder overweegt de rechtbank dat de geleerde tools belangrijk zijn voor het functioneren van eiser in de maatschappij. Deze tools worden echter niet betrokken bij de toetsing van het objectieve criterium. De beoordeling ziet namelijk op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer de strafbare feiten, waarvoor eiser in 2005 en 2008 is veroordeeld, zouden worden gepleegd door iemand in de functie van verkeersregelaar. Het is daarbij niet relevant of er in het concrete geval van eiser sprake is van een reëel recidivegevaar. [11] De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voldaan is aan het objectieve criterium omdat het risico voor het welzijn en de veiligheid van weggebruikers groot is als de strafbare feiten, waarvoor eiser is veroordeeld, zich zouden herhalen. Weggebruikers zouden in dat geval met geweld in aanraking komen of daar het slachtoffer van worden en geweld is niet te verenigen met de beschreven corrigerende gezagspositie die een verkeersregelaar bekleedt.
Het subjectieve criterium
5.2.
De rechtbank overweegt dat eiser zijn straf heeft uitgezeten en daarom een nieuw leven moet kunnen opbouwen. Dat betekent alleen niet dat het strafrechtelijk verleden geen rol speelt bij de toetsing van de VOG. De weigering een VOG af te geven, dient namelijk een preventief doel en houdt niet, zoals eiser impliceert, de oplegging van een extra sanctie in. [12] Verweerder heeft bij de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium betrokken dat de verstreken periode sinds de laatste veroordeling op dit moment nog te kort is om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om toewijzing van de VOG te rechtvaardigen. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat er nog een proeftijd van kracht is tot 3 augustus 2027. Daarnaast acht verweerder het van belang dat eiser zowel binnen, als buiten de verlengde terugkijktermijn met justitie in aanraking is gekomen wegens ernstige geweldsdelicten waarvoor eiser tot lange gevangenisstraffen is veroordeeld. In tegenstelling tot het primaire besluit heeft verweerder in het bestreden besluit buiten de terugkijktermijn alleen het strafbare feit uit 1985 en niet het strafbare feit uit 1983 in aanmerking genomen bij de beoordeling van het subjectieve criterium. Verweerder kon ter zitting niet met zekerheid aangeven of dit een verschrijving in het bestreden besluit betreft. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het strafbare feit uit 1983 niet is betrokken in het bestreden besluit bij de beoordeling van het subjectieve criterium. Op grond van de justitiecontacten, zowel binnen, als buiten de terugkijktermijn, en vanwege het nog te beperkte tijdsverloop sinds het laatste justitiecontact schat verweerder de kans hoger in dat eiser wederom met justitie in aanraking komt. In het bestreden besluit beaamt verweerder verder dat ten onrechte is aangenomen dat eiser na zijn vrijlating in aanraking is gekomen met de politie. De politie ging er namelijk vanuit dat eiser de bijzondere voorwaarden, behorende bij zijn invrijheidstelling, had geschonden, terwijl dat niet zo was. Verweerder heeft wel een ander gesteld politiecontact na de invrijheidstelling betrokken bij de beoordeling van het subjectieve criterium. Volgens verweerder zou eiser namelijk iemand lastig hebben gevallen via Whatsapp. Eiser heeft ter zitting gesteld dat dit ging om een zakelijk conflict. Verweerder beschikt niet over stukken om dit nader te onderbouwen, in het bijzonder ontbreken de meldingen van de politie. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder dit aspect - gelet op de betwisting van eiser - daarom niet bij de beoordeling van het subjectieve criterium mogen betrekken.
5.3.
Verder heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser stelt dat hij na het laatste gepleegde strafbare feit een enorme ontwikkeling en gedragsverandering heeft doorgemaakt en dat eiser wordt gesteund door zijn beoogd werkgever en de reclassering. Ook heeft verweerder betrokken dat eiser is geslaagd voor zijn praktijkexamen voor verkeersregelaar bij de politie. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het toetsingskader voor dat examen een ander toetsingskader is dan bij de beoordeling van een VOG. Het slagen voor het examen brengt daarom niet mee dat verweerder een VOG moet afgeven. Eiser heeft voorts in de bezwaarfase een rapport van Multicare overgelegd waar ook een positieve ontwikkeling uit blijkt. Uit dat rapport blijkt verder dat eiser opnieuw moest worden gescreend in verband met zijn geestelijke gezondheid. Verweerder heeft geen afschrift ontvangen van het rapport van de nieuwe screening en een eventuele nieuwe ontwikkeling niet kunnen betrekken in de besluitvorming. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de reclassering heeft aangegeven dat die screening niet meer hoeft plaats te vinden. Hij hoeft alleen maandelijks met zijn contactpersoon van de reclassering bij te praten. Eiser heeft geen stukken kunnen overleggen waaruit blijkt dat de screening niet meer nodig wordt geacht. Bij de besluitvorming kon achteraf bezien dus ook geen nieuwe screening met eventuele positieve ontwikkelingen worden betrokken door verweerder. Tenslotte heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser ook ander werk kan doen waarvoor geen VOG nodig is en op die manier kan werken aan zijn resocialisatie. Ter zitting heeft verweerder nog nader toegelicht welke soort functies voor eiser zonder VOG zijn te vervullen.
5.4.
De rechtbank overweegt dat verweerder alle relevante aspecten, zoals beschreven in overweging 5.2. en 5.3. heeft betrokken in zijn afweging. De rechtbank overweegt daarbij dat het strafbare feit uit 1983 geen onderdeel uitmaakt van de afweging van verweerder en de Whatsapp-melding ten onrechte is betrokken bij de afweging. Dit neemt niet weg dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kon beslissen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico’s zwaarder weegt dan eisers belang bij de afgifte van de VOG.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat afgifte van een VOG moet worden geweigerd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Perniciaro, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Verschoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens

Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon betrekt Onze Minister mede in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot strafbare feiten op naam van de rechtspersoon en van ieder van de bestuurders, vennoten, maten of beheerders van die rechtspersoon alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen.
Onze Minister betrekt niet in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.

Beleidsregels VOG-NP-RP 2018

Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag

Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn. Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).

Paragraaf 3.1. Terugkijktermijn

Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager wordt een terugkijktermijn in acht genomen. Voor de terugkijktermijn zijn van belang:
de periode waarover wordt teruggekeken en
de uitgangspunten om te bepalen of een justitieel gegeven binnen de van toepassing zijnde terugkijktermijn valt.

Paragraaf 3.1.1. Periode terugkijktermijn

Ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken wordt een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt.
Terugkijktermijn niet in duur beperkt
In de navolgende gevallen wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt:
Indien het justitiële gegevens betreft over misdrijven tegen de zeden zoals opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 250a tot en met 250ter (oud) en/of artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de gedraging het dwingen of bewegen tot prostitutie betreft en/of artikel 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht, voor zover de gedraging een zedendelict betreft. In het navolgende zal in dit verband worden gesproken over zedendelicten zoals bedoeld in deze beleidsregels.
Terugkijktermijn in duur beperkt
In alle andere gevallen dan hiervoor genoemd, is sprake van een terugkijktermijn die in duur wordt beperkt. Dit houdt in dat de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaatsvindt aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS. Van deze terugkijktermijn van vier jaren wordt slechts afgeweken wanneer sprake is van één van de hieronder genoemde uitzonderingen. In dat geval geldt de daar genoemde terugkijktermijn.
Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken indien:
de aanvraag voor een VOG naar het oordeel van het COVOG ziet op een functie met hoge integriteiteisen. In dat geval geldt een terugkijktermijn van tien jaren. Bij hoge uitzondering kan van deze termijn worden afgeweken indien het COVOG een langere termijn heeft vastgesteld;
de aanvraag voor een VOG samenhangt met een bijzondere wet of regeling waarin een andere termijn is opgenomen of samenhangt met de duur van een vergunning. In dat geval wordt aangesloten bij de duur van de vergunning of de in de desbetreffende wet- of regeling opgenomen termijn;
gebruik wordt gemaakt van één van de in paragraaf 3.4 beschreven bijzondere weigeringsgronden;
e VOG wordt aangevraagd door een persoon die ten tijde van de aanvraag de leeftijd van 23 jaren nog niet heeft bereikt. Behoudens het hiervoor gestelde, geldt in dat geval een terugkijktermijn van twee jaren, mits:
  • er ten aanzien van de aanvrager geen justitiële gegevens worden aangetroffen die worden gekwalificeerd als misdrijven tegen de zeden, zoals hierboven genoemd, of geweldsmisdrijven waarvoor een vrijheidsstraf van zes jaar of meer kan worden opgelegd;
  • er ten aanzien van de aanvrager geen sprake is van een justitieel gegeven dat betrekking heeft op (verdenking van) een misdrijf, als bedoeld in de artikelen 83, of 83b van het Wetboek van Strafrecht.
de aanvrager gedurende de voor zijn aanvraag relevante terugkijktermijn enige tijd een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan. In dat geval wordt de van toepassing zijnde terugkijktermijn (telkens) vermeerderd met de feitelijke duur van de vrijheidsbeneming. Dit totdat de terugkijktermijn bestaat uit in totaal vier jaren, dan wel de termijn als bedoeld onder a, b, c of d, waarin geen sprake is geweest van vrijheidsbeneming.
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt het COVOG bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.

Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium

De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
justitiële gegevens (strafbaar feit);
indien herhaald;
risico voor de samenleving en
een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.

Paragraaf 3.2.2. Indien herhaald

Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar

Paragraaf 3.2.3. Risico voor de samenleving

Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.

Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium

Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is (zie paragraaf 3.3.1) en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van paragraaf 3.3.2 van toepassing is (zie paragraaf 3.3.2).

Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval

Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
  • de afdoening van de strafzaak;
  • het tijdsverloop;
  • de hoeveelheid antecedenten.
Indien de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt het COVOG dit in de beoordeling van de aanvraag.
Ten behoeve van een goede oordeelsvorming is het COVOG bevoegd inlichtingen in te winnen bij het Openbaar Ministerie en de reclassering.
Naast justitiële gegevens kunnen ook politiegegevens de beoordeling worden betrokken. In de politiesystemen kunnen bijvoorbeeld mutaties omtrent strafbare feiten aanwezig zijn, opgemaakte processen-verbaal en (dag)rapporten. Ondanks het feit dat deze informatie niet in alle gevallen tot vervolging heeft geleid, kan deze bij de beoordeling van de aanvraag worden meegewogen. Hierdoor wordt een betrouwbaar beeld verkregen van de integriteit van de aanvrager.
Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.

Voetnoten

1.Artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg).
2.Artikel 35 van de Wjsg.
3.Het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG).
4.Paragraaf 3. van de beleidsregels.
5.Paragraaf 3.2. van de beleidsregels.
6.Paragraaf 3.3. van de beleidsregels.
7.Paragraaf 3.1.1. van de beleidsregels, laatste alinea.
8.Paragraaf 3.2.3. van de beleidsregel
9.
10.Dat blijkt uit de inhoud van het examen dat een verkeersregelaar moet afleggen in artikel 3, derde lid en de bijlage van de Regeling verkeersregelaars 2009.
11.Paragraaf 3.2.2.van de beleidsregel.
12.ABRvS 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:18.