Overwegingen
1. De voorzieningenrechter is voldoende geïnformeerd om niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening te doen, maar ook op het beroep.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoekster wil een onderwijsbevoegdheid om les te mogen geven in het basisonderwijs. Zij heeft aan The University of Sheffield een eenjarige opleiding gevolgd en daarmee een International Postgraduate Certificate in Education (iPGCE) behaald. Daarnaast heeft verzoekster een Qualified Teacher Learning Skills met induction (QTLS) status ontvangen. Ook is verzoekster in het bezit van verschillende certificaten.
3. Omdat het volgens verweerder op voorhand al duidelijk was dat de opleiding van verzoekster niet voldoet aan de krachtens de wet gestelde voorwaarden, heeft verweerder het bezwaarschrift kennelijk ongegrond verklaard en afgezien van het horen van verzoekster in bezwaar. De opleiding van verzoekster is volgens verweerder niet gericht op het primaire onderwijs, en de opleiding is niet gelijk te stellen aan de Nederlandse vierjarige lerarenopleiding voor het basisonderwijs.
4. Verzoekster heeft in bezwaar gesteld dat haar QTLS gelijk staat aan een Qualified Teacher Status (QTS). Dat betekent dat zij in het Verenigd Koninkrijk een volledig bevoegd leraar is en mag lesgeven in het basisonderwijs. Verzoekster betoogt verder dat de door haar behaalde iPGCE hetzelfde niveau heeft als een master, en de kwalificatie specifiek gericht is op het primair onderwijs.Daarnaast heeft verzoekster jarenlange praktijkervaring met lesgeven. Het zou een gemis zijn voor de school en de leerlingen als zij niet meer kan lesgeven, zeker nu sprake is van een lerarentekort. Volgens verzoekster voldoet zij dan ook aan de voorwaarden die worden gesteld aan het verkrijgen van een bevoegdheid om les te geven aan kinderen in het primaire onderwijs.
5. Verweerder heeft met de beslissing op bezwaar de aanvraag afgewezen op grond van een andere voorwaarde dan met het primaire besluit. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat verzoekster een bevoegdheid zou hebben tot het geven van onderwijs in de leeftijdscategorie vanaf zestien jaar, in plaats van voor de categorie 4 tot en met 12 jarigen. Alleen al vanwege het wijzigen van de afwijzingsgrond had het bezwaar niet kennelijk ongegrond kunnen worden verklaard, en had zij moeten worden gehoord. Door dit na te laten is afbreuk gedaan aan het recht op een eerlijk proces van verzoekster.
6. Op grond van de Wet op het primair onderwijs kan verweerder een onderwijsbevoegdheid verlenen aan personen met een buiten de EU, EER of Zwitserland behaald bewijsstuk waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond.Verweerder kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
7. Om een voorlopige voorziening te kunnen treffen moet er sprake zijn van onverwijlde spoed.Verzoekster heeft aangegeven dat in mei 2023 het rooster wordt gemaakt voor het schooljaar 2023/2024. Als verzoekster tegen die tijd niet in het bezit is van een onderwijsbevoegdheid, zal zij niet worden ingeroosterd als leerkracht en daarmee haar huidige baan verliezen dan wel bepaalde werkzaamheden niet meer kunnen uitoefenen, die zij uitvoerde om tekorten op te vangen. Mocht zij vervolgens nog wel als lerarenondersteuner voor kinderen met speciale behoeftes worden ingezet, dan zal zij een significant aantal uren minder kunnen werken. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande een voldoende spoedeisend belang.
8. Als hoofdregel geldt dat verweerder in de bezwaarprocedure een belanghebbende moet horen, tenzij er op voorhand geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet leiden tot een ander besluit.
9. Omdat verweerder de aanvraag van verzoekster met de beslissing op bezwaar op een andere grond heeft afgewezen, heeft verzoekster hier voor het eerst adequaat op kunnen reageren in de beroepsfase. Pas in beroep heeft verzoekster naar voren kunnen brengen waarom haar opleiding wel gelijk te stellen is aan de Nederlandse opleiding tot leerkracht voor het basisonderwijs. Het had in de rede gelegen om dit met verzoekster te bespreken tijdens een hoorzitting, zodat zij hierop had kunnen reageren. Dit te meer omdat aan verweerder beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen of er wel of niet een onderwijsbevoegdheid wordt verleend en in bijzondere gevallen zou kunnen worden afgeweken van de Beleidsregel.
10. Vanwege het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar, zodat verweerder niet van het horen had mogen afzien. In zoverre is het beroep gegrond en vernietigt de voorzieningenrechter het bestreden besluit.
11. De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
12. Verzoekster heeft zich over de voor haar relevante feiten en omstandigheden in voldoende mate op zitting in beroep kunnen uitlaten en verweerder heeft daarop gereageerd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt mogen stellen dat de opleiding van verzoekster niet gelijk kan worden gesteld aan de vierjarige Nederlandse opleiding tot leerkracht voor het basisonderwijs. Zo is de opleiding van verzoekster volgens verweerder meer gericht op pedagogische en didactische aspecten, en het opdoen van ervaring in de praktijk. Er is minder aandacht voor de inhoud van het onderwijs en de vakken, zoals het geval bij de Nederlandse opleiding. Dat de postgraduate iPGCE qua niveau gelijk is aan een masterdiploma in Nederland kan verweerder niet volgen. In hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht, bestaat onvoldoende aanleiding voor de voorzieningenrechter om aan het voorgaande te twijfelen.
13. Verzoekster heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door haar genoten opleiding wel gelijk kan worden gesteld aan de Nederlandse opleiding tot leerkracht in het basisonderwijs. Dat naar Engelse maatstaven verzoekster gekwalificeerd is voor het lesgeven in het primair onderwijs in het Verenigd Koninkrijk, betekent nog niet dat dit naar Nederlandse maatstaven ook het geval is. Ook als de door verzoekster gevolgde opleidingen bij elkaar kunnen worden opgeteld, is de totale duur van haar opleiding een stuk korter dan die van de Nederlandse opleiding. Verzoekster heeft niet aangetoond dat de kortere duur van haar opleiding op een ander vlak is gecompenseerd. Daarnaast heeft zij niet onderbouwd dat de door haar gevolgde opleiding inhoudelijk op alle relevante aspecten gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding.
14. De voorzieningenrechter ziet daarnaast geen reden waarom er sprake is van zulke bijzondere omstandigheden dat verweerder in afwijking van haar beleid toch een bevoegdheid aan verzoekster had moeten verstrekken. Dat verzoekster veel praktijkervaring heeft en haar huidige werkgever en collega’s haar zeer kundig achten, maakt dit niet anders.
15. Het beroep is gegrond in zoverre dat verweerder het horen in de bezwaarfase van verzoekster ten onrechte achterwege heeft gelaten. Omdat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).