ECLI:NL:RBDHA:2023:6393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
SGR 22/2028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Studiefinanciering en het recht op dwangsom voor migrerende werknemers

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Spaanse student aan de Technische Universiteit Leiden, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser had verzocht om studiefinanciering voor het jaar 2022, maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat hij geen lopende toekenning had en geen nieuwe aanvraag had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister terecht het bezwaar van de eiser kennelijk ongegrond heeft verklaard. De eiser had eerder studiefinanciering aangevraagd, maar er was geen besluit genomen voor het kalenderjaar 2022. De rechtbank oordeelde dat de minister niet verplicht was om een prolongatiebesluit te nemen, aangezien er geen aanvraag voor 2022 was ingediend. De eiser stelde dat de werkwijze van de minister in strijd was met het Unierecht en discriminerend, maar de rechtbank oordeelde dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid was gemaakt tussen EU-studenten en Nederlandse studenten. Het beroep van de eiser op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat hij niet had aangetoond dat zijn situatie vergelijkbaar was met die van andere studenten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen recht heeft op een dwangsom en dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2028

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om een besluit te nemen over zijn recht op studiefinanciering voor 2022 afgewezen.
Bij besluit van 16 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig T. Toes. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Spaanse nationaliteit en is daarmee een burger van de Unie. Hij studeert aan de Technische Universiteit Leiden. Hij heeft eerder studiefinanciering aangevraagd, maar heeft voor het kalenderjaar 2022 geen besluit ontvangen. Op 21 december 2021 heeft hij verweerder een ingebrekestelling gestuurd en verzocht om binnen twee weken een besluit te nemen over zijn recht op studiefinanciering voor 2022.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, nu eiser in het najaar van 2021 geen lopende toekenning voor studiefinanciering had, de aanvraag niet gecontinueerd kan worden. Eiser heeft ook geen aanvraag voor het kalenderjaar 2022 ingediend. Dit maakt dat verweerder geen prolongatiebesluit hoefde te nemen, er dus niet te laat is beslist en eiser geen recht heeft op een dwangsom.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
3. Eiser stelt dat hij in het verleden een aanvraag voor studiefinanciering heeft ingediend en dat deze geprolongeerd had moeten worden. Het uitgangspunt is dat studiefinanciering per kalenderjaar wordt toegekend. Ten onrechte is dan ook nagelaten een beslissing te nemen op de aanvraag ten aanzien van het kalenderjaar 2022. Dat verweerder bij EU-studenten een afwijkende werkwijze hanteert, zonder wettelijke basis, is volgens hem in strijd met het Unierecht en discriminerend. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en heeft in beroep stukken overgelegd van twee studenten waarbij verweerder ambtshalve op basis van de eerste aanvraag een beslissing heeft genomen voor het nieuwe kalenderjaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Eiser heeft in mei 2021 een aanvraag gedaan om in aanmerking te komen voor studiefinanciering. Omdat de prolongatie van het recht op studiefinanciering in het najaar plaatsvindt, was er in mei alleen een beoordeling over het kalenderjaar 2021 mogelijk. Bij besluit van 14 juni 2021 is deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hieruit volgt dat er geen aanleiding was om een aanspraak op studiefinanciering voor het jaar 2022 te prolongeren. Er is geen rechtsregel die verweerder verplicht om in dergelijke gevallen een prolongatiebesluit te nemen. Daarbij is van belang dat eiser hiervoor ook geen aanvraag heeft ingediend. Het bezwaar van 26 januari 2022, dat is gericht tegen het primaire besluit van 27 december 2021, kan niet als een dergelijke aanvraag worden gezien. Gelet hierop heeft verweerder het verzoek om een dwangsom terecht afgewezen. Het is de rechtbank niet gebleken dat EU-studenten op dit punt anders worden behandeld dan Nederlandse studenten, zodat van ongerechtvaardigd onderscheid niet is gebleken.
5. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat eiser nagelaten heeft aan te tonen dat er sprake is van vergelijkbare gevallen. Weliswaar heeft eiser twee stukken overgelegd waaruit blijkt dat verweerder in die zaken is overgegaan tot ambtshalve besluitvorming, maar dit is onvoldoende omdat hieruit niet blijkt dat de individuele omstandigheden vergelijkbaar zijn met de situatie van eiser.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder eiser geen dwangsom hoeft uit te betalen.
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.