ECLI:NL:RBDHA:2023:6386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
NL23.11510
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige maatregel van bewaring zonder rechtsgeldig terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen het besluit van 13 april 2023, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser stelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat er geen rechtsgeldig terugkeerbesluit was dat de maatregel kon onderbouwen. De rechtbank heeft de zaak op 26 april 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat uit eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat een terugkeerbesluit moet aangeven naar welk land de vreemdeling moet terugkeren. In dit geval was er geen specifiek land van terugkeer vermeld in de beschikking waarop de maatregel was gebaseerd. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring op een onjuiste grondslag was gebaseerd, waardoor het beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen met ingang van 28 april 2023 en heeft eiser een schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming van 16 dagen, ter hoogte van € 1.600.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11510

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1997 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser voert aan dat maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat daaraan geen terugkeerbesluit ten grondslag ligt waaruit blijkt naar welk land eiser moet terugkeren.
3. Uit de uitspraak van de Afdeling [2] van 2 juni 2021 [3] volgt dat een besluit waarin geen land van terugkeer is vermeld, geen terugkeerbesluit is waarop een maatregel van bewaring kan worden gebaseerd. Het moet namelijk voor een vreemdeling kenbaar zijn naar welk derde land hij zal worden verwijderd als het op gedwongen terugkeer aankomt. In deze uitspraak heeft de Afdeling verder overwogen dat de rechtsbescherming van de vreemdeling op dit punt niet in gevaar is, indien uit de motivering van het besluit ondubbelzinnig blijkt naar welk land verweerder verwacht dat de vreemdeling terugkeert. De maatregel van bewaring is gebaseerd op de meeromvattende beschikking van 8 januari 2021, welke tevens een terugkeerbesluit is. De rechtbank stelt vast dat in die beschikking geen land van terugkeer wordt benoemd. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat sprake is van een rechtsgeldig terugkeerbesluit. In de beschikking wordt Marokko als het land van herkomst benoemd, dus kan volgens verweerder uit het besluit niet anders blijken dan dat Marokko ook het land van terugkeer is. Het land van herkomst is echter niet per definitie het land waar de vreemdeling naar dient terug te keren. Het enkele feit dat eisers land van herkomst bekend is, is onvoldoende om te spreken van een rechtsgeldig terugkeerbesluit waar een maatregel van bewaring op gebaseerd kan worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de maatregel van bewaring op een onjuiste grondslag is gebaseerd. De beroepsgrond slaagt.
4. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het beroep gegrond verklaren. De maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt daarom de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 28 april 2023.
5. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 16 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 16 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 1.600.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 28 april 2023;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser
tot een bedrag van € 1.600, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van
deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.