ECLI:NL:RBDHA:2023:6382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
NL23.11795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring - beoordeling van onrechtmatigheid en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die eerder was opgelegd aan eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser, een Syrische nationaliteit, had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Op 25 april 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven, waarna eiser instemde met schriftelijke afdoening van het beroep.

De rechtbank beperkte zich in haar beoordeling tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. Eiser stelde dat de staandehouding en de daaropvolgende ophouding onrechtmatig waren, omdat de machtiging tot binnentreden ontbrak. De rechtbank oordeelde echter dat het dossier inmiddels compleet was en de machtiging was toegevoegd, waardoor het standpunt van eiser niet werd gevolgd.

De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring, zoals de niet-voorgeschreven wijze van binnenkomst in Nederland en de niet-meewerkende houding van eiser, terecht door verweerder waren aangevoerd. Eiser had niet op de afgesproken tijd en locatie voor zijn overdracht aan de Duitse autoriteiten gestaan, wat de rechtbank als voldoende grond voor de maatregel beschouwde. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11795

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.S.S. de Kok),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 25 april 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 21 april 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 24 april 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 26 april 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2003 en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Machtiging tot binnentreden
3. Eiser stelt dat de staandehouding en de daaropvolgende ophouding op onrechtmatige wijze hebben plaatsgevonden, omdat de machtiging tot binnentreden ontbreekt in het dossier.
4. De rechtbank stelt vast dat het dossier inmiddels compleet is gemaakt en de machtiging tot binnentreden aan het dossier is toegevoegd. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat de staandehouding en de daaropvolgende ophouding onrechtmatig zijn.
Maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;- 3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser betwist in beroep de zware grond 3k. Hij meent dat hij nooit heeft geweigerd om mee te werken aan zijn overdracht aan Duitsland. Hij heeft weliswaar in zijn aanmeldgehoor op 14 november 2022 verklaard bezwaar te hebben tegen een overdracht, maar hij was op dat moment nog in afwachting van een beslissing op zijn asielaanvraag in Nederland. Verder stelt eiser dat uit de vertrekgesprekken van 22 februari 2022 en 19 april 2023 ook blijkt dat hij zijn medewerking gaat verlenen aan een overdracht. Hij heeft ingestemd met een overdracht aan Duitsland op 31 maart 2023. Hij was toen slechts tien minuten te laat. Verder was hij die ochtend om 7:00 uur wel in zijn kamer toen hij opgehaald zou worden voor de overdracht, zijn vriend kan dit bevestigen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de zware gronden 3a en 3m aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard niet te beschikken over een paspoort. [5] Voorts volgt uit artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening dat de overdracht dient te worden gerealiseerd binnen een termijn van zes maanden na het claimakkoord. Het claimakkoord met de Duitse autoriteiten dateert van 28 oktober 2022, wat betekent dat eiser uiterlijk op 28 april 2023 overgedragen moet worden. De zware grond 3k acht de rechtbank ook feitelijk juist. Verweerder heeft daarbij terecht gewezen op de niet-meewerkende houding van eiser. Eiser moest op 31 maart 2023 om 7:00 uur klaarstaan bij de receptie van het AZC om opgehaald te worden voor zijn overdracht aan de Duitse autoriteiten om 11:00 uur. Niet in geschil is dat eiser niet op de afgesproken tijd en locatie beschikbaar was. Volgens het COa [6] was eiser op dat moment ook niet aanwezig in zijn kamer. De rechtbank ziet met verweerder geen aanleiding om te twijfelen aan deze vaststelling van het COa. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Ambtshalve toets [7]
8. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Pagina 4 van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 18 april 2023 (M110).
6.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
7.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.