ECLI:NL:RBDHA:2023:6369

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
SGR 22/1711
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur- en zorgtoeslag; procesbelang bij zorgtoeslag over het jaar 2020; rechtmatig verblijf van toeslagpartner

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de toekenning van huur- en zorgtoeslag. Eiser had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Belastingdienst die zijn voorschotten huur- en zorgtoeslag over 2019 en 2020 op nihil hadden vastgesteld. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 19 januari 2023, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht had vastgesteld dat de toeslagpartner van eiser, mevrouw [naam], geen rechtmatig verblijf had. Dit leidde tot de conclusie dat eiser geen recht had op zorgtoeslag over de periode van mei tot en met december 2020. De rechtbank stelde vast dat de Belastingdienst met het bestreden besluit van 9 januari 2023 eiser alsnog huur- en zorgtoeslag had toegekend over 2019 en zorgtoeslag over 2020 tot en met 30 april 2020. Eiser had echter geen belang meer bij de beoordeling van de beroepen tegen het ingetrokken besluit van 3 februari 2022, maar had wel procesbelang bij de beoordeling van het nieuwe besluit over de zorgtoeslag.

De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst zich mocht baseren op de verblijfscodes van de IND en dat er geen concrete aanknopingspunten waren om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen. De beroepen werden ongegrond verklaard voor zover deze betrekking hadden op het bestreden besluit van 9 januari 2023, en niet-ontvankelijk voor het besluit van 3 februari 2022. De rechtbank veroordeelde de Belastingdienst in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- en droeg hen op het griffierecht van € 50,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/1709 en SGR 22/1711

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.V. Hendriksen),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder de voorschotten huur- en zorgtoeslag van eiser over 2019 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 23 juni 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder het voorschot zorgtoeslag van eiser over 2020 vastgesteld op nihil.
Bij afzonderlijke besluiten van 3 februari 2022 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Voor zover het ziet op de zorgtoeslag is het geregistreerd onder nummer SGR 22/1709 en voor zover het ziet op de huurtoeslag onder nummer SGR 22/1711.
Bij besluit van 9 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser alsnog (deels) gegrond verklaard en hem over 2019 huur- en zorgtoeslag toegekend en over 2020 zorgtoeslag van 1 januari 2020 tot en met 30 april 2020. [1]
De rechtbank heeft de beroepen op 19 januari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft eiser over 2019 geen zorg- en huurtoeslag verstrekt en over 2020 geen zorgtoeslag, omdat zijn toeslagpartner (mevrouw [naam] ) onrechtmatig verblijf had.. [2]
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder eiser alsnog huur- en zorgtoeslag toegekend over 2019 en zorgtoeslag over 2020 van 1 januari 2020 tot en met 30 april 2020. Op basis van informatie van de IND [3] stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers partner tot en met 30 april 2020 rechtmatig verblijf had in Nederland, omdat het bezwaar tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier opschortende werking had. Met de beslissing op bezwaar van 22 april 2020 is deze situatie geëindigd mede omdat (hoger) beroep geen opschortende werking heeft, zodat eiser per 1 mei 2020 geen recht meer had op zorgtoeslag.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
3. Hoewel met het bestreden besluit tegemoet wordt gekomen aan het bezwaar, stelt eiser dat hij ook over de periode van mei tot en met december 2020 recht op zorgtoeslag had. Dat (hoger) beroep geen schorsende werking heeft, doet er niet toe. Verweerder had volgens eiser meer maatwerk moeten leveren. [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
4. De rechtbank stelt vast dat eiser – gelet op het nieuwe besluit op bezwaar van 9 januari 2023 – geen belang meer heeft bij een beoordeling van de beroepen voor zover gericht tegen het ingetrokken besluit van 3 februari 2022. Dit is anders voor zover het beroep is gericht tegen het nieuwe besluit op bezwaar over de zorgtoeslag, aangezien verweerder hierbij niet geheel aan eiser tegemoet is gekomen nu eiser slechts zorgtoeslag heeft gekregen tot en met april 2020 en hij hierop ook recht meent te hebben voor de rest van 2020. Eiser kan dus met dit beroep in een gunstigere positie terecht komen. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser belang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit en hij dus procesbelang heeft bij deze procedure.
Rechtmatig verblijf
5. Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken dat verweerder zich in beginsel zich mag baseren op de verblijfscodes die door de IND worden verstrekt. Indien een vreemdeling concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de door hem toegekende verblijfscode naar voren heeft gebracht, dient verweerder nader onderzoek te doen naar de juistheid van die verblijfscode. [5]
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het bestreden besluit heeft gebaseerd op informatie van de IND. Uit deze informatie blijkt dat eisers partner een verblijfsvergunning regulier had geldig van 19 mei 2017 tot 19 mei 2022. De verblijfsvergunning is op 8 oktober 2019 met terugwerkende kracht ingetrokken tot en met 19 mei 2017. Het hiertegen ingediende bezwaar had schorsende werking, zodat de partner tot en met het besluit op dat bezwaar van 22 april 2020 rechtmatig verblijf had. Het daarna ingestelde beroep en hoger beroep hadden geen schorsende werking, zodat eisers partner geen rechtmatig verblijf had na het besluit op bezwaar van 22 april 2020. Dit alles blijkt uit code 98 in de Basisregistratie Personen. Zowel eisers beroep als hoger beroep zijn ongegrond verklaard, zodat dit niet is veranderd. Eiser heeft geen aanknopingspunten aangedragen om aan deze informatie te twijfelen, zodat er voor de rechtbank geen aanleiding bestaat om tot het oordeel te komen dat verweerder niet van deze informatie kon uitgaan.
7. De rechtbank ziet in het betoog van eiser, onder de enkele verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 23 oktober 2019, dat verweerder meer maatwerk had moeten verrichten geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De onder rechtsoverweging 5 aangehaalde vaste rechtspraak biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende ruimte voor maatwerk. Daar komt bij dat de door eiser aangehaalde uitspraken, niet zien op vergelijkbare gevallen. Met die uitspraken is de Afdeling teruggekomen op haar vaste lijn dat bij terugvorderingen (van kinderopvangtoeslag) de belanghebbende een betalingsverplichting heeft om het gehele bedrag terug te betalen zonder enige vorm van maatwerk. De Afdeling heeft in die uitspraken een nieuwe uitleg gegeven aan deze wettelijke bepaling om zo in individuele gevallen meer maatwerk te leveren bij terugvorderingen door het belang van het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik meer in evenwicht te brengen met de gerechtvaardigde belangen van de burger. Naast dat in eisers geval niet is gebleken van een terugvordering, heeft eiser geen concrete omstandigheden aangedragen die in zijn geval meer maatwerk rechtvaardigen dan door verweerder is geboden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond voor zover deze zien op het bestreden besluit van 9 januari 2023. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiser geen recht heeft op zorgtoeslag van mei tot en met december 2020. Voor zover de beroepen zien op het besluit op bezwaar van 3 februari 2022, verklaart de rechtbank deze niet-ontvankelijk.
9. Omdat verweerder met het bestreden besluit in beroep is teruggekomen op zijn besluit op bezwaar van 3 februari 2022, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken voor de beroepen, die de rechtbank aanmerkt als samenhangende zaken in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Verweerder dient ook het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen voor zover gericht tegen het besluit van 3 februari 2022 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen voor zover gericht tegen het besluit van 9 januari 2023 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 50-, aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van rechtswege ook betrekking op dit besluit.
2.Zie artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (de Awir).
3.De Immigratie- en Naturalisatiedienst.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3535 en ECLI:NL:RVS:2019:3536).
5.Zie de uitspraak van 15 januari 2020 van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2020:97, r.o. 5.1).