ECLI:NL:RBDHA:2023:6338

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
96-146847-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door rijden onder invloed en niet meewerken aan bloedonderzoek

Op 3 mei 2023 heeft de Rechtbank Den Haag een 33-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke celstraf van 12 maanden en een rijontzegging van 2 jaar. De man was betrokken bij een verkeersongeval op 18 mei 2021, waarbij hij twee voetgangers op een zebrapad aanreed, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor beide slachtoffers. De verdachte had enkele glazen alcohol gedronken en was onvoldoende attent op het verkeer. Tijdens de rechtszaak werd vastgesteld dat hij niet de nodige voorzichtigheid in acht had genomen en geen voorrang had verleend aan de voetgangers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld, maar dat er geen sprake was van roekeloosheid. De slachtoffers leden aan hersenschuddingen en andere verwondingen, en de rechtbank concludeerde dat de verdachte verantwoordelijk was voor het ongeval. De verdachte had ook geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek, wat hem een tweede veroordeling opleverde. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op, met een proeftijd van 2 jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 96-146847-21
Datum uitspraak: 3 mei 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 19 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.J. Starrenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. B. van Elst naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 mei 2021 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Stadhouderslaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers was hij bezig met het bedienen van een mobiele telefoon en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- ter hoogte van een voetgangersoversteekplaats een voor hem rijdend motorrijtuig rechts in heeft gehaald en/of (vervolgens)
- geen voorrang heeft verleend aan twee personen welke zich op die voetgangersoversteekplaats bevonden tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die voetganger(s), waardoor (een) ander(en) te weten die voetganger(s) (genaamd 1) [slachtoffer 1] en/of 2) [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten ad 1) een hersenschudding en/of een scheurwond en/of ad 2) een hersenschudding en/of een schedelfractuur en/of een hersenkneuzing en/of diverse wonden op het lichaam, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2021 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Stadhouderslaan, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers was hij bezig met het bedienen van een mobiele telefoon en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- ter hoogte van een voetgangersoversteekplaats een voor hem rijdend motorrijtuig rechts in heeft gehaald en/of (vervolgens)
- geen voorrang heeft verleend aan twee personen welke zich op die voetgangersoversteekplaats bevonden tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die voetganger(s), waardoor (een) ander(en) te weten die voetganger(s) (genaamd 1) [slachtoffer 1] en/of 2) [slachtoffer 2] letsel heeft/hebben bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2021 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een auto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat het onder feit 1, primair ten laste gelegde bewezen kan worden en dat er sprake is geweest van roekeloosheid.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten bewezen kunnen worden verklaard, maar dat er bij het onder 1 ten laste gelegde geen sprake is geweest van roekeloosheid, maar van onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid.
De verdachte heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde verklaard dat hij geen bevel tot medewerking aan een bloedonderzoek geweigerd heeft.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [proces-verbaal nummer] , van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur, team verkeer (doorgenummerd pagina 1 t/m 119).
Ten aanzien van feit 1
1. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , opgemaakt op 19 mei 2021, voor zover inhoudende (p. 23-28):
V: Het verkeersongeval had op dinsdag 18 mei 2021 omstreeks 18:26 uur plaats
gevonden op de Stadhouderslaan te Den Haag. U was daar als bestuurder van een
personenauto betrokken bij een ongeval waarbij twee voetgangers op een
voetgangersoversteekplaats wilde oversteken.
A: Ik reed daar. Een auto die voor mij reed, reed wat traag. Toen keek ik naar links naar de
koffietent die daar is. In de middag heb ik wat alcohol gedronken. Rond 1, 2 uur. Ik heb
twee biertjes op. Rond 4 uur in de middag heb ik nog wat meer biertjes op.
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 18 mei 2021, voor zover inhoudende (p. 50-51):
Vandaag dinsdag 18 mei, omstreeks 18:25 uur, reed ik als bestuurder van mijn personenauto, Opel Astra, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , over de rijbaan van de Stadhouderlaan, gaande in de richting van de Statenlaan. Ter hoogte van de kruising van die weg met de Willem de Zwijgerlaan, zag ik bij een verkeer overgangsplaats (VOP) twee mannen van links de rijbaan oversteken. Ik remde af om de mannen over te laten steken en stopte uiteindelijk de auto. Op datzelfde moment zag en hoorde ik dat een auto die vlak achter me reed, snelheid vermeerderde en mij rechts inhaalde. Ik zag vervolgens dat die auto de twee mannen die middels de "VOP" de rijbaan overstaken, aanreed. Ik zag dat die mannen met de auto werden meegesleurd op de motorkap. Ik zag dat toen die auto daarop remde de twee mannen op de rijbaan vallen.
Op het moment dat de twee mannen de rijbaan (middels de VOP) overstaken was de afstand tussen hen en mij ongeveer acht meter. Vanaf het moment dat ik hen zag oversteken, remde ik mijn auto langzaam af. De auto die achter mij reed, haalde mij op dat moment met verhoogde snelheid rechts in. Het feit dat mijn auto op dit moment (het moment van de verklaring) met de voorwielen op de "VOP" staat, heeft hiermee te maken gehad. Toen ik mijn auto tot stilstand had gebracht, waren de twee mannen mijn rijlijn al gepasseerd. Vanwege het feit dat de betreffende auto achter mij eigenlijk aan het bumperkleven was, moest ik eigenlijk op twee dingen letten, te weten de twee overstekende mannen en de auto achter mij.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , opgemaakt op 18 mei 2021, voor zover inhoudende (p. 50-51):
Op de kruising, ik weet niet precies op welk moment, zag ik dat een voertuig, de
[kenteken 2] , een ander voertuig rechts inhaalde. Dit deed hij vlak voor of op het
voetgangersoversteekplaats. Ik zag, tijdens het inhalen, dat er twee mensen over de
inhalende auto heen vlogen. Hij remde pas nadat hij die mensen had geraakt.
4. Het verkort-proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, voor zover inhoudende (ongenummerd, met fotobijlagen):
Ter hoogte van het Statenplein is de Seat in confrontatie gekomen met een tweetal voetgangers welke zich op een aldaar gesitueerde voetgangersoversteekplaats bevonden. Deze oversteekplaats was, gezien vanuit de rijrichting van de Seat, aan de rechterzijde van de rijbaan, duidelijk aangegeven middels verkeersbord.
5. Een geschrift, te weten een brief, een letselbeschrijving van [slachtoffer 1] van GGD Hollands Midden van 15 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 79):
1. Welk letsel is er bij betrokkene waargenomen?
Ontvellingen en schaafwonden op het hoofd ter hoogte van de slaap rechts, op de rechterbovenarm op de rechter hand en de handrug. Ook was er een scheurwond op het achterhoofd. De scheurwond werd gelijmd en betrokkene werd ter observatie opgenomen vanwege vergeetachtigheid na het trauma er zou ook sprake zijn van een stoornis in het bewustzijn. Vanwege het beeld van een hersenschudding werd betrokkene ook onderzocht door de neuroloog.
2. Laat het letsel uitzicht op volkomen genezing over?
Ja, mogelijk blijft er sprake van geheugenverlies voor de feiten die rondom het ongeval hebben plaats gevonden.
3. Wat is de geschatte genezingsduur?
De geschatte genezingsduur is voor het beschreven letsel maximaal drie weken. De hersenschudding kan veel langer klachten blijven geven.
4. Conclusie:
Schaafwonden, een scheurwond en aanwijzingen voor een hersenschudding, volledig herstel binnen momenteel onbekende termijn. De algemene toedracht laat geen verdere duiding toe.
6. Een geschrift, te weten een brief, een letselbeschrijving van [slachtoffer 2] van GGD Hollands Midden van 16 juni 2021, voor zover inhoudende (p. 82):
1. Welk letsel is er bij betrokkene waargenomen?
Bloeding onder het schedeldak (subduraal hematoom), er was geen operatie nodig. Hersenschudding. Breuk in voorzijde schedelbot doorlopend naar de schedelbasis. Meerdere oppervlakkige snijwonden in het aangezicht. Snijwond aan de linker middelvinger, behandeld met hechting en spalk. Vanwege het letsel werd betrokkene gedurende 3 dagen ter observatie opgenomen op de neurologie afdeling.
2. Laat het letsel uitzicht op volkomen genezing over?
Dat is nog onzeker. De snijwonden kunnen littekens geven. Na een hersenschudding kunnen soms restklachten optreden, zoals hoofdpijn en concentratiestoornissen. Er loopt nog vervolgonderzoek bij zowel de neuroloog als revalidatie arts.
3. Wat is de geschatte genezingsduur?
De geschatte genezingsduur is ten minste enkele weken tot maanden.
Ten aanzien van feit 2
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 19 april 2023, voor zover inhoudende:
Ik heb meegewerkt aan de speekseltest, maar er is bij mij geen bloedonderzoek gedaan. Ik wilde eerst mijn advocaat spreken.
2. Het proces-verbaal van rijden onder invloed van 18 mei 2021, voor zover inhoudende (p. 87-89):
Met medewerking van de bestuurder heb ik, [verbalisant 1] ( [nummer 1] ), hem dit
voorlopig ademonderzoek afgenomen met behulp van een door de Minister aangewezen
ademtestapparaat. Als resultaat van deze test zag ik, [verbalisant 1] ( [nummer 1] ), dat het ademtestapparaat een alcoholindicatie aangaf van: A/G.
Bevel bloedonderzoek
Op dinsdag 18 mei 2021 om 20:17 uur, Bureau Scheveningen, Nieuwe Parklaan 250, 2587
DZ 's-Gravenhage, heb ik, L.M. Massa ( [nummer 2] ), in mijn hoedanigheid van hulpofficier van justitie, de verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte is meegedeeld, dat een weigering een misdrijf oplevert. De verdachte gaf geen gevolg aan dit bevel. Dit bleek uit: op dinsdag 18 mei 2021 om 18:14 uur was ik verbalisant [verbalisant 1] in de cellengang van politiebureau Scheveningen bij verdachte [verdachte] . Ik vroeg hem mee te gaan voor de bloedafname. Ik hoorde dat hij verklaarde dat hij eerst met zijn advocaat wilde spreken. Ik heb vervolgens Hulpofficier van justitie L. Massa ter plaatse laten komen in de cellengang. Ik hoorde dat de hulpofficier van justitie de verdachte uitgelegd heeft dat hij verplicht is mee te werken aan de bloedproef en heeft uitgelegd heeft dat weigering aan de bloedproef een strafbaar feit is. Ik hoorde dat de Hulpofficier van justitie de verdachte vorderde mee te werken aan de bloedproef. Ik hoorde dat de verdachte verklaarde: "Ik wil eerst mijn advocaat spreken''.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) te kunnen komen, zoals primair ten laste is gelegd, moet worden bewezen dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, met als gevolg dat iemand is overleden, dan wel (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Het juridische begrip ‘schuld’ houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid.
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Schuld aan het ongeval
Dat er sprake is geweest van een ongeval waarbij twee voetgangers door de verdachte zijn aangereden terwijl zij een voetgangersoversteekplaats (hierna: zebrapad) overstaken, staat buiten kijf.
De verdachte is naar eigen zeggen onder invloed van alcohol achter het stuur gestapt. Hij heeft verklaard dat hij twee biertjes en vervolgens nog meerdere vaasjes (de rechtbank begrijpt: minstens twee glazen bier) had gedronken. De getuige [getuige 1] verklaart dat de verdachte bij hem ‘bumperkleefde’ en dat hij, [getuige 1] , daardoor zijn aandacht op de weg voor hem, maar ook achter hem had. De verdachte zelf verklaart dat hij vond dat zijn voorganger wat traag reed.
De verdachte heeft verklaard dat zijn aandacht op enig moment afgeleid was door een koffietentje naast hem, terwijl hij nog aan het rijden was. Vervolgens week de auto voor hem, waarin [getuige 1] reed, plotseling uit naar links en remde vlak voor/op een zebrapad. De verdachte is daar rechts langs gegaan en heeft de voetgangers geschept. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren dat de verdachte geen snelheid minderde terwijl hij rechts langs het voertuig van [getuige 1] reed.
Het zicht op de betreffende weg was goed, zo heeft de verdachte zelf ook verklaard. De Stadhouderslaan is een overzichtelijke weg en langs de weg was duidelijk aangegeven dat er een zebrapad over de weg loopt. De verdachte had daar rekening mee moeten houden en voorrang moeten verlenen. De rechtbank oordeelt dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is geweest. De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is welke mate van schuld de verdachte heeft gehad.
Mate van schuld
Autorijden na het drinken van meerdere glazen bier, bumperkleven, niet op de weg voor je letten en zodoende onvoldoende aandacht voor de verkeerssituatie ter plaatse hebben, zijn naar het oordeel van de rechtbank gedragingen die tezamen zijn aan te merken als zeer onvoorzichtig en onoplettend. Dat is in dit geval met name zo omdat dit plaatsvond op een drukke weg in de binnenstad van Den Haag waar meerdere, ook kwetsbare, verkeersdeelnemers waren en in het bijzonder in de buurt van een voetgangersoversteekplaats waar juist extra oplettendheid en voorzichtigheid geboden is. Door die combinatie van gedragingen in die situatie heeft de verdachte niet op tijd kunnen reageren op de plotselinge verkeerssituatie voor hem en heeft het ongeval plaatsgevonden.
Van een grotere mate van schuld in de zin van roekeloosheid is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. Het ongeval is mede ontstaan doordat de voorganger van de verdachte op het allerlaatste moment naar links uitweek langs de overstekende voetgangers en halverwege het zebrapad tot stilstand is gekomen. Dat neemt de schuld bij de verdachte niet weg, maar voorgaande behoort wel tot de omstandigheden die het ongeval mede veroorzaakt hebben en vermindert in die zin de mate van schuld die de verdachte heeft gehad aan het ongeval.
Zwaar lichamelijk letsel
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een hersenschudding hebben opgelopen. Onduidelijk is of zij volledig zullen herstellen. Bij [slachtoffer 1] is tevens een schedelfractuur vastgesteld en bij [slachtoffer 2] een scheurwond in de schedel. Beide slachtoffers herinneren zich niets van de gebeurtenis en zij hebben nog dagelijks te kampen met de gevolgen van het ongeval. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend is geweest en dat ten gevolge van zijn gedrag zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De verdachte heeft verklaard dat hij geen bevel tot bloedonderzoek geweigerd heeft. Hij heeft gezegd dat hij eerst zijn advocaat wilde spreken. Daarna is hem medegedeeld dat het niet meewerken aan het bloedonderzoek een strafbaar feit is, maar de verdachte heeft gepersisteerd bij zijn standpunt dat hij eerst zijn advocaat wilde spreken. Dit heeft de verdachte ook ter terechtzitting bevestigd. De verdachte ziet dit zelf niet als het niet meewerken aan een bevel tot bloedonderzoek. Echter, de verdachte heeft hiermee een (niet rechtens te respecteren) voorwaarde gesteld aan het toestaan van een bloedafname, te weten het raadplegen van zijn advocaat. Een bloedonderzoek moet zo snel mogelijk worden afgenomen, om de betrouwbaarheid daarvan te garanderen. Als de politie moet wachten tot de verdachte zijn advocaat heeft kunnen spreken, is het onderzoek al minder betrouwbaar vanwege het tijdsverloop. Om die reden is het niet altijd mogelijk eerst een advocaat te spreken en moet een verdachte opvolging geven aan een bevel tot medewerking aan een bloedonderzoek. Dit heeft de verdachte nagelaten. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 18 mei 2021 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Stadhouderslaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse,
- ter hoogte van een voetgangersoversteekplaats een voor hem rijdend motorrijtuig rechts in heeft gehaald en
- geen voorrang heeft verleend aan twee personen welke zich op die voetgangersoversteekplaats bevonden ten gevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die voetgangers, waardoor die voetgangers genaamd 1) [slachtoffer 1] en 2) [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten 1) een hersenschudding en een scheurwond en ad 2) een hersenschudding en een schedelfractuur en diverse wonden op het lichaam werd toegebracht;
2.
hij op 18 mei 2021 te 's-Gravenhage, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een auto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd dat de verdachte zijn rijbewijs reeds in heeft moeten leveren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een taakstraf en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf en voorwaardelijke rijontzegging.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft als automobilist een ongeval veroorzaakt op een zebrapad op de Stadhouderslaan te Den Haag. Doordat de verdachte na het nuttigen van enkele glazen bier, te dicht op zijn voorganger heeft gereden en zijn aandacht niet goed op de weg heeft gehouden, heeft hij niet kunnen waarnemen dat zijn voorganger plotseling remde en uitweek bij een zebrapad. Hij is daar rechts langs gereden zonder snelheid te verminderen en heeft twee overstekende voetgangers geschept. Voor de slachtoffers heeft dit een enorme impact. Zij hebben sinds het ongeval enorme fysieke en mentale problemen. Zij hebben zware verwondingen aan hun hoofd en hersens opgelopen en het is de vraag of zij daar volledig van zullen herstellen. Zoals zij zelf verklaard hebben, leven zij sinds het ongeval met beperkingen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Oriëntatiepunten
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Bij overtreding van artikel 6 WVW, met alcoholgebruik en een zeer hoge mate van schuld en zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, is een gevangenisstraf van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar het uitgangspunt.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 maart 2023. Daaruit blijkt dat hij in de afgelopen 5 jaren is veroordeeld tot een geldboete voor het verlaten van een plaats ongeval en een taakstraf voor overtreding van artikel 9, zevende lid WVW. De rechtbank vindt het zorgelijk dat ook hieruit blijkt dat de verdachte de verkeersveiligheid en de verkeersregels niet altijd serieus neemt en weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Strafoplegging
Al het voorgaande in overweging nemend komt de rechtbank tot de volgende conclusie. Het bewezenverklaarde feit is ernstig en heeft verregaande gevolgen voor de slachtoffers. Het feit heeft echter bijna twee jaar geleden plaatsgevonden. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf daarom niet passend. Wel zal zij een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf opleggen als stok achter de deur, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke (gevangenis)straf als waarschuwing. Gezien de aard en de ernst van het delict en de recidive in verkeersovertredingen is naar het oordeel van de rechtbank ook een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen passend en geboden. De rechtbank zal deze straf opleggen voor de duur van 2 jaar.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 163, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat die straf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van
2 (TWEE) JAREN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Diepenhorst, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
mr. I.C. Kranenburg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. den Besten en J.I. Poelsma, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 3023.