6.3.Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf, te weten zware mishandeling, door kokend water over een ambulancemedewerker heen te gieten. Uit de medische informatie en hetgeen door slachtoffer [slachtoffer] ter terechtzitting naar voren is gebracht, blijkt dat dit een grote impact op het slachtoffer heeft gehad en nog altijd heeft. Hij is verhinderd om zijn werk te doen, wat hij al 30 jaar met plezier deed. [slachtoffer] heeft littekens op zijn rug en schouders overgehouden aan het feit en ook psychisch heeft hij er zwaar onder te lijden. Hij is in behandeling gegaan bij een psycholoog en heeft meerdere sessies EMDR-therapie gehad.
De rechtbank is echter van oordeel dat het bewezenverklaarde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend (zie paragraaf 5.3). Omdat hij ontoerekeningsvatbaar was en ontslagen wordt van alle rechtsvervolging, kan hem voor dit feit geen straf worden opgelegd. Dat sluit het opleggen van een maatregel echter niet uit.
Gelet op de bij de verdachte geconstateerde stoornis ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of in deze zaak aanleiding bestaat om aan de verdachte de TBS-maatregel, al dan niet met dwangverpleging, op te leggen.
TBS-maatregel?
De raadsman heeft zich daartegen verzet en heeft daartoe gewezen op artikel 37a, vierde lid Sr. Daarin staat vermeld dat de rechtbank, indien een verdachte geweigerd heeft mee te werken aan het onderzoek, als bedoeld in het tweede lid van artikel 37a Sr, zich zoveel mogelijk een ander advies of rapport doet overleggen dat de rechtbank over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de last tot ter beschikkingstelling kan voorlichten en aan de totstandkoming van welk rapport de verdachte wel bereid is om medewerking te verlenen. De rechtbank overweegt omtrent de noodzaak van de oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging en de mogelijkheid een nieuw onderzoek in te laten stellen, als volgt.
Psychiatrische rapportage
[naam arts in opleiding tot psychiater] en [naam psychiater] overwegen in hun rapportage van 6 januari 2023 het volgende.
Hoewel slechts indirecte informatie beschikbaar is, zien onderzoekers voldoende aanwijzingen om vast te stellen dat sprake is van een psychotische stoornis. Deze aanwijzingen komen naar voren uit de processen-verbaal, uit de uitgebreide hetero-anamnese, uit de informatie van behandelaars in het PPC en uit eigen waarnemingen. Verdachte lijdt al sinds tientallen jaren aan een ernstige, chronische psychotische stoornis, waarvoor hij meermaals opgenomen moest worden, met een knik in zijn ontwikkeling rond zijn 24e levensjaar. Dit alles past bij het beloop van schizofrenie. Ook zijn er zogenaamde ‘negatieve’ symptomen van schizofrenie waarneembaar, bestaande uit verlies van initiatief, minder spreken, minder goed tot daadkrachtig gedrag kunnen komen, zichzelf terugtrekken en een afgevlakt gevoelsleven.
Bij het onderzoek zijn de cognitieve, negatieve en positieve symptomen van
schizofrenie objectiveerbaar. Op grond van de combinatie van de verzamelde
informatie en het huidige onderzoek stellen de onderzoekers de diagnose schizofrenie, met meerdere episoden. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van een psychotische episode. Momenteel wordt betrokkene in het PPC behandeld met inmiddels een tweede antipsychoticum sinds, bij schrijven d.d. 6 januari 2023, acht weken, met nog weinig verbetering in het psychiatrisch toestandsbeeld. Vanuit paranoia en angst is de verdachte ook een potentieel gevaar richting anderen gebleken.
De onderzoekers stellen het voorgaande dus vast op basis van indirecte informatie en enkele korte gesprekken met de verdachte. De verdachte werkte niet mee aan het onderzoek, meest waarschijnlijk voortkomend vanuit zijn ernstige psychiatrische aandoening.
Psychologische rapportage
Klinisch psycholoog [naam 4] heeft drie onderzoeksgesprekken gevoerd met de verdachte, waarin de verdachte telkens verward overkwam. Hij gaf blijk van paranoïde ideeën en mogelijk was er sprake van hallucinaties in de zin van de bizarre gevoelssensaties. De verdachte bleek nauwelijks in staat mee te werken.
Op basis van het onderzoek naar de levensgeschiedenis zijn er aanwijzingen voor een
verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling. Er zijn op basis van de gerechtelijke stukken en de heteroanamnese van zijn zus duidelijke aanwijzingen voor psychiatrische problematiek. Zo blijkt dat betrokkene op circa 30-jarige leeftijd (in 1987) opgenomen is in een psychiatrisch ziekenhuis vanwege vreemd gedrag. Op circa 40-jarige leeftijd (in 1997) veroorzaakte de verdachte veel overlast, hij isoleerde zich, sloot zich op en had zijn huis gebarricadeerd. Hoogstwaarschijnlijk was hij paranoïde psychotisch. In 1999 is verdachte gedwongen opgenomen in de GGZ en is hij behandeld met anti-psychotische medicatie. Hij is ontslagen en na enige tijd is hij psychisch ontregeld; verdachte hoorde stemmen en hij had een paranoïde en verwarde gedachtegang. Circa acht jaar geleden is hij plotseling door Europa gaan zwerven en er zijn aanwijzingen dat hij in Spanje (of Portugal) en in Frankrijk psychiatrisch is opgenomen. Toen verdachte op 15 oktober 2022 terug in Nederland was had hij een zeer verwarde en paranoïde gedachtegang. Hij dacht dat hij gevolgd werd en dat zijn schedel geopend zou worden. Ook was hij angstig. Verdachte reageerde niet op aanspreken en er was sprake van katatonie waarbij hij stilstond als een standbeeld (katatonie is een bewegingsstoornis die gezien wordt bij psychiatrische stoornissen, zoals een psychose).
Ook de psycholoog oordeelt dat bij de verdachte eerder het vermogen ontbrak om mee te werken aan het onderzoek, voortkomend uit zijn psychische aandoening, dan dat er sprake was van onwil.
Adviezen omtrent behandeling en zorg verdachte
De verdachte zal naar inzicht van [naam arts in opleiding tot psychiater] en [naam psychiater] waarschijnlijk langdurige, zo niet levenslange, zorg nodig hebben, en niet te verwachten valt dat hij op korte termijn voldoende betrouwbaar tot een duurzame samenwerking met hulpverleners zal kunnen komen; de verdachte is al jaren zorgmijdend en heeft geen ziektebesef. Onderzoekers schatten recidiverisico op algemeen geweld als ‘matig-hoog’ (op een vijf-puntsschaal laag, laag-matig, matig, matig-hoog of hoog), althans zonder intensieve behandeling en begeleiding. De inschatting van het recidiverisico op acuut dreigend geweld en geweld met ernstig lichamelijk letsel wordt op grond van de klinische weging en de gestructureerde risicotaxatie-instrumenten ingeschat als respectievelijk laag en laag-matig. Onderzoekers adviseren – indien een zorgmachtiging niet toereikend wordt geacht – de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen, omdat ieder voorwaardelijk kader vanwege het ontbrekende ziektebesef bij de verdachte onhaalbaar is.
[naam klinisch psycholoog] overweegt dat de behandeling langer dan een half jaar zal duren. Naar verwachting zal de verdachte zich aan een behandeling op vrijwillige basis onttrekken; hij heeft immers weinig ziekte-inzicht en ziektebesef en ziet niet de noodzaak van de behandeling. Bij een zorgmachtiging zal de verdachte in de civiele GGZ worden geplaatst. Hier is mogelijk het beveiligingsniveau te laag en ook zal de focus van de behandeling voornamelijk liggen op psychisch herstel en minder op het voorkomen van recidive.
Ook een TBS met voorwaarden lijkt onhaalbaar. Daarbij is gewenst dat verdachte instemt met de voorwaarden. Vanwege de verwarde en inadequate gedachtegang is het niet realistisch om van de verdachte te verwachten dat hij de voorwaarden begrijpt en de consequenties van het niet naleven van de voorwaarden overziet. De maatregel van TBS met dwangverpleging lijkt derhalve de beste optie om de bovengenoemde interventies (medicatie, opname forensische setting met een gepast beveiligingsniveau, toezicht reclassering) te realiseren en het recidiverisico te verminderen.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van een reclasseringsadvies van 13 februari 2023, waarin de mogelijkheid omtrent TBS met voorwaarden wordt besproken. De reclassering neemt de conclusies van de Pro Justitia-rapportages over en adviseert negatief over TBS met voorwaarden of een anderszins voorwaardelijke veroordeling. Op basis van de beschikbare informatie en het huidige toestandsbeeld van betrokkene ziet de reclassering geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Zij acht de verdachte op grond van zijn psychiatrische problematiek momenteel niet bereid en/of niet in staat tot medewerking aan voorwaarden.
Conclusie: geen nader onderzoek
De rechtbank neemt de conclusies van de rapporteurs en de reclassering over en maakt deze tot de hare. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht over de wenselijkheid en noodzakelijkheid van de last tot terbeschikkingstelling en zal dan ook niet, zoals door de raadsman verzocht, nader onderzoek aan de verdachte laten verrichten om hem in de gelegenheid te stellen wél mee te werken. Immers, zo blijkt uit de tot nog toe verrichte onderzoeken, komt deze weigering niet voort uit onwil, maar juist uit onvermogen. Bovendien blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit de rapporten dat TBS met dwangverpleging noodzakelijk is. Er is voldoende informatie beschikbaar over de psychische toestand van de verdachte, ook zonder dat hij zijn medewerking heeft kunnen verlenen aan het onderzoek.
Conclusie: last tot TBS met dwangverpleging
Al met al concludeert de rechtbank als volgt. Ten tijde van het plegen van het feit was een ziekelijke stoornis van de geestvermogens aanwezig bij de verdachte, zo volgt uit de overwegingen ten aanzien van de toerekenbaarheid. Verder betreft het bewezenverklaarde feit een misdrijf waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid, Sr oplegging van TBS mogelijk is. Gelet op hetgeen is gerapporteerd komt de rechtbank tot de conclusie dat in verband met de aard van het feit en de gevaarlijkheid van de verdachte, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen niet alleen de terbeschikkingstelling, maar ook de dwangverpleging eisen. Zowel die beveiliging als de vermindering van het recidiverisico kunnen alleen worden bereikt door middel van een langdurige klinische behandeling in een voldoende beveiligde omgeving.
De rechtbank zal dan ook de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid Sr, langer duren dan vier jaar.
Geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet geen reden om aan de verdachte tevens de maatregel ex artikel 38z Sr op te leggen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de last tot TBS een ingrijpende en doorgaans langdurende maatregel is. Nu bij aanvang onbekend is welk effect behandeling tijdens de TBS zal hebben en de periode tot de eventuele tenuitvoerlegging van de gedragsbeïnvloedende maatregel lang (en onbekend) is, acht de rechtbank het in dit geval niet te beoordelen of de – wederom ingrijpende – vrijheidsbeperkende maatregel noodzakelijk zal zijn om te zijner tijd de maatschappij te beschermen. De rechtbank zal dan ook afzien van het opleggen van deze maatregel.
Gezien het ingeschatte recidiverisico, de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat gepleegd is en het blanco strafblad van de verdachte, oordeelt de rechtbank dat de TBS-maatregel van ongemaximeerde duur afdoende is voor de bescherming van de maatschappij.