ECLI:NL:RBDHA:2023:6304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
22/8031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 2 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het vreemdelingenrecht. De zaak betreft een verzoeker van Somalische nationaliteit, die een aanvraag had ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Het primaire besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om deze aanvraag buiten behandeling te stellen, leidde tot bezwaar van de verzoeker. Op 9 januari 2023 heeft de verweerder bevestigd dat het primaire besluit was ingetrokken, waarna de verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening heeft ingetrokken, maar wel verzocht om een proceskostenveroordeling.

De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechter heeft vastgesteld dat de verweerder tegemoet is gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening, wat aanleiding gaf om het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toe te wijzen. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 837,-, gebaseerd op de regels van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de verzoeker vrijgesteld is van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht, waardoor de verweerder niet verplicht is om het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/8031

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 mei 2023 in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

geboren op [geboortedatum] ,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: W.T. Duinkerken).

Procesverloop

In het besluit van 22 december 2022 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenweg 2000 van verzoeker buiten behandeling gesteld.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij e-mail van 9 januari 2023 heeft verweerder bevestigd dat het primaire besluit is ingetrokken.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
5. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoeker wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder niet op grond van artikel 8:82, zesde lid, van de Awb het griffierecht hoeft te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.W. Karsowidjojo, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.