Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak met zaaknummer AWB 22/6877. Verzoekers, allen van Syrische nationaliteit, hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op hun aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van 28 maart 2022. In het besluit van 7 februari 2023 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, de mvv-aanvraag verleend. Hierop hebben verzoekers hun beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dit verzoek, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd. In een eerder verweerschrift heeft verweerder aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank overweegt dat, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond wordt toegewezen. De rechtbank stelt de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50.
Daarnaast wijst de rechtbank erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekers betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. Verzoekers dienen zich hiervoor tot verweerder te wenden. De rechtbank heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.