ECLI:NL:RBDHA:2023:6272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
NL23.9246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Eritrese nationaliteit, was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 31 maart 2023 opgeheven, waarna een nieuwe maatregel werd opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft zich in deze zaak beperkt tot de beoordeling van de eerste maatregel van bewaring, die was opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vw. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden voor de maatregel feitelijk juist waren en dat eiser niet had betwist dat hij zich aan het toezicht had onttrokken. Eiser voerde aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat dit niet mogelijk was. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door rechter R.J.A. Schaaf in aanwezigheid van griffier S.J. Valk en werd openbaar gemaakt op 5 april 2023. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.9246
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R.J. Portegies),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 31 maart 2023 de maatregel van bewaring opgeheven. Direct aansluitend heeft verweerder een nieuwe maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw opgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Ibrahim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998.
2. In deze zaak ligt alleen de eerste maatregel van bewaring, die is opgelegd op grond van 59a, eerste lid, van de Vw, ter beoordeling voor.
3. Omdat deze maatregel van bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven
vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a en 3c feitelijk juist zijn. Eiser heeft deze en de andere gronden van de maatregel ook niet betwist. De zware gronden onder 3a en 3c zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De rechtbank laat een bespreking van de overige gronden dan ook achterwege.
Het lichter middel
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij bereid is om terug te keren naar Duitsland. Hij heeft geen contacten in Nederland. Als hij hier niet mag blijven, dan gaat hij liever naar Duitsland.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. De gronden van de maatregel veronderstellen dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Zo heeft eiser zich meerdere keren niet gehouden aan een bevel tot terugkeer naar Duitsland. In de door eiser gestelde omstandigheden heeft verweerder daarom geen aanleiding hoeven zien om te volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Een lichter middel garandeert immers niet dat eiser Nederland zal verlaten en dat hij zelfstandig naar Duitsland zal vertrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. ECLI:EU:C:2022:858.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.