ECLI:NL:RBDHA:2023:6264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
NL23.9126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en eiser had hiertegen beroep ingesteld. Eiser stelde dat hij op het moment van de maatregel nog rechtmatig verblijf had, omdat hij pas op 25 maart 2023 op de hoogte was gesteld van een overdrachtsbesluit aan Oostenrijk, dat op 20 maart 2023 was genomen. De rechtbank oordeelde echter dat het overdrachtsbesluit niet betekende dat eiser geen rechtmatig verblijf meer had, en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel, waaronder het feit dat eiser zich niet had gemeld bij de autoriteiten na zijn eerdere vrijlating. De rechtbank wees het beroep van eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.9126
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Ajouaou. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1983.
Het gestelde rechtmatig verblijf
2. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd, omdat hij op 25 maart 2023 nog rechtmatig verblijf had. Hij was op die datum namelijk nog niet op de hoogte van het besluit van 20 maart 2023, waarin verweerder heeft bepaald dat hij op grond van de Dublinverordening zal worden overgedragen aan Oostenrijk. Dit overdrachtsbesluit is hem namelijk pas op 25 maart 2023 uitgereikt.
3. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. Het overdrachtsbesluit van 20 maart 2023 is niet meer dan een kennisgeving van verweerder, inhoudende dat eiser zal worden overgedragen aan Oostenrijk. Het overdrachtsbesluit is geen vaststelling door verweerder dat eiser geen rechtmatig verblijf (meer) heeft in
Nederland.1 Eiser heeft op 10 maart 2023 zijn asielaanvraag ingetrokken. Vanaf dat moment had hij geen rechtmatig verblijf meer in Nederland. Verweerder mocht hem daarom op
25 maart 2023 in bewaring stellen.
De gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser stelt dat hij direct na zijn inreis om asiel heeft gevraagd. Volgens hem mag verweerder om die reden hem niet tegenwerpen dat hij toen ongedocumenteerd was. Eiser meent dus dat verweerder de zware grond onder 3a ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank faalt deze beroepsgrond. Dat eiser direct om asiel heeft gevraagd, doet er niet aan af dat het feitelijk juist is dat hij zonder geldig reisdocument is ingereisd. Overigens heeft eiser zijn asielaanvraag op 10 maart 2023 ingetrokken. De zware grond onder 3a is derhalve terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd.
6. Ook de zware grond onder 3b is feitelijk juist. Na de beëindiging van de eerdere bewaringsmaatregel op 13 maart 2023 heeft eiser geen melding gemaakt van zijn illegaal verblijf bij de korpschef. Op eiser rust de verplichting om zich te melden en om zich zo onder het toezicht op vreemdelingen te stellen. Dat hem hierop bij zijn vrijlating op
13 maart 2023 niet zou zijn gewezen, doet deze verplichting niet teniet. Ook de zware grond
onder 3b is daarom terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. De beroepsgrond van eiser in dit verband treft geen doel.
7. De zware gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel behoeven geen verdere bespreking.
1. Vergelijk in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2813.
Conclusie
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is2, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
2 ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.