ECLI:NL:RBDHA:2023:6261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
NL23.8600
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met Indiase nationaliteit en overdracht naar Oostenrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling met de Indiase nationaliteit. De eiser, die in Nederland verblijft zonder geldige verblijfstitel, heeft tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 21 maart 2023, hield in dat de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met het oog op een overdracht naar Oostenrijk. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 april 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor de overdracht en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de voorbereiding van de overdracht naar Oostenrijk, en dat er geen verplichting bestond om ook een vrijwillig vertrek naar India te faciliteren. De beroepsgronden van de eiser werden verworpen, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.8600
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Indiase nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1987.
Is de maatregel van bewaring rechtmatig?
2. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De maatregel van bewaring is op 21 maart 2023 opgelegd. Toen was voor verweerder al duidelijk dat eiser bezig was met vrijwillig vertrek naar India met de hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Verweerder heeft toch een maatregel van bewaring opgelegd met het oog op overdracht naar Oostenrijk. Daarmee doorkruist verweerder de zelfstandige vertrekmogelijkheid van eiser, wat in strijd is met de Terugkeerrichtlijn.
3. De beroepsgrond slaagt niet. Eiser verblijft onrechtmatig in Nederland. Uit de Eurodac-registratie blijkt dat hij in Oostenrijk asiel heeft aangevraagd. Dit betekent dat eiser in beginsel in bewaring mag worden gesteld om te worden overgedragen naar Oostenrijk. Aan deze bevoegdheid staat niet in de weg dat eiser kenbaar heeft gemaakt dat hij met de
hulp van de IOM wil vertrekken naar India. Dit vooral niet, omdat nog niet duidelijk is of een zelfstandige vertrek van eiser naar India daadwerkelijk bewerkstelligd zal worden.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist. Op dit onderdeel heeft de rechtbank ambtshalve toetsend geen onrechtmatigheden aangetroffen.
Heeft verweerder voortvarend gehandeld?
6. Eiser stelt dat verweerder zijn overdracht naar Oostenrijk onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen. Hij voert daartoe aan dat hij vanaf 20 februari 2023 in strafrechtelijke detentie heeft doorgebracht en dat hij aansluitend in vreemdelingenbewaring is gesteld. Verweerder heeft de periode vanaf 20 februari 2023 niet gebruikt om de overdracht al voor te bereiden. Eiser stelt verder dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt door voorrang te geven aan een overdracht naar Oostenrijk boven het faciliteren van een vrijwillig vertrek naar India.
7. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgronden falen. Zij overweegt daartoe als volgt.
8. Uit het dossier blijkt dat verweerder op 3 maart 2023 een claimverzoek heeft ingediend bij de Oostenrijkse autoriteiten. De verantwoordelijkheid van Oostenrijk voor eiser is op 18 maart 2023 komen vast te staan. Deze relevante stappen hebben verweerder in staat gesteld om op 22 maart 2023 ten aanzien van eiser een overdrachtsbesluit uit te vaardigen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee in voldoende mate heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting om de overdracht van eiser al tijdens diens strafrechtelijke detentie voor te bereiden.
9. Verweerder beoogt eiser uit Nederland te verwijderen. Er bestaat een reële mogelijkheid daartoe in de vorm van een overdracht naar Oostenrijk. Er rust op verweerder geen verplichting om (tevens) een vertrek van eiser naar India te faciliteren. Dat verweerder inzet op een overdracht naar Oostenrijk, leidt niet tot frustratie of vertraging van een eventueel zelfstandig vertrek van eiser naar India. Deze trajecten kunnen immers parallel aan elkaar bestaan. Van enig onvoldoende voortvarend handelen in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het lichter middel
10. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Het is namelijk realistisch dat eiser zelfstandig naar India kan en zal vertrekken.
11. Deze beroepsgrond slaagt niet. De gronden van de maatregel veronderstellen dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Daarbij komt dat in dit stadium onduidelijk is of een vertrek naar India doorgang zal vinden. Eiser is namelijk vaag over zijn gewenste bestemming. Hij wenst niet naar Oostenrijk te gaan, heeft geen geldig paspoort en is zelfs bereid om een mensensmokkelaar te benaderen. Het valt daardoor ernstig te betwijfelen of een lichter middel voldoende garantie biedt dat het beoogde doel van verweerder, namelijk de overdracht van eiser naar Oostenrijk, zal worden bereikt. Ook in de medische omstandigheden van eiser (een hoge bloeddruk en het gebruik van pijnstillers) heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel.
Conclusie
12. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
1. ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.