ECLI:NL:RBDHA:2023:6257

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
NL23.9747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, van Algerijnse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich onveilig voelt in Zwitserland en dat er onvoldoende opvangplekken zijn, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat er systematische tekortkomingen zijn in het Zwitserse asiel- en opvangsysteem.

De rechtbank concludeert dat de verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser voor de behandeling van zijn asielverzoek onevenredige hardheid zou opleveren. Het beroep van eiser wordt dan ook kennelijk ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9747

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL23.9748. Hierop zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 21 februari 2023 bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard op 22 februari 2023.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser voelde zich onveilig in Zwitserland en heeft geen vertrouwen in de Zwitserse autoriteiten. Voorts stelt eiser dat ten aanzien van Zwitserland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er zijn volgens eiser onvoldoende opvangplekken beschikbaar en hij is blootgesteld aan discriminatie en racisme aldaar. Eiser verwijst naar het arrest Jawo en stelt dat hij bij overdracht aan Zwitserland zal terechtkomen in een situatie van zeer vergaande materiële deprivatie. De tekortkomingen in de asielprocedure in Zwitserland bereiken volgens eiser de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid als beschreven in het arrest Jawo. Eiser vreest verder voor indirect refoulement. Ten slotte stelt eiser dat van de 262 verzoeken slechts 52 personen feitelijk door Nederland zijn overgedragen aan Zwitserland in 2021, blijkens het AIDA-rapport van 2021.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Zwitserland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hierin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Eiser heeft geen concrete informatie overgelegd die aanleiding geeft voor het oordeel dat sprake is van systematische tekortkomingen in het Zwitserse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank heeft daarnaast geen concrete aanknopingspunten om te concluderen dat Zwitserland bij de behandeling van het asielverzoek niet toetst aan artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Met het gegeven claimakkoord garandeert Zwitserland bovendien dat eisers asielverzoek in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld met toepassing van alle voor Zwitserland geldende Europese wet- en regelgeving op het gebied van het asielrecht. Als eiser toch in Zwitserland wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielverzoek, in de opvangvoorzieningen, of anderszins, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Zwitserse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Ook hierbij ligt de bewijslast in de eerste plaats bij eiser.
5. Ten slotte overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Er is geen sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser voor de behandeling van zijn asielverzoek van onevenredige hardheid getuigt.
6. Het beroep is kennelijk ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.