ECLI:NL:RBDHA:2023:6206
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder connexiteit
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een vreemdelingenrechtelijke procedure. Verzoeker, een Armeense nationaliteit houder, had op 22 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt en op 23 september 2022 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, hangende het bezwaar. De Staatssecretaris heeft op 16 februari 2023 op het bezwaarschrift beslist, maar verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen connexiteit meer is tussen het verzoek om voorlopige voorziening en de beslissing op het bezwaarschrift, aangezien verzoeker geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de beslissing van 16 februari 2023. Hierdoor is het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van B. van der Wiel, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.