ECLI:NL:RBDHA:2023:6197

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
21-6058
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering tot handhavend optreden door het college van burgemeester en wethouders van Westland

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Westland om handhavend op te treden tegen het gebruik van de deuren van de expeditieruimte tegenover de adressen in de gemeente Westland. Eiser, die woont tegenover deze expeditieruimte, heeft herhaaldelijk geklaagd over overlast door laad- en losactiviteiten die plaatsvinden wanneer de schuifdeuren niet goed functioneren. Het college heeft in eerdere besluiten, waaronder het primaire besluit van 18 maart 2021 en het bestreden besluit van 5 augustus 2021, aangegeven dat er geen overtredingen zijn vastgesteld en dat handhavend optreden niet aan de orde is. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie en dat de controles niet representatief zijn geweest.

De rechtbank heeft de zaak op 7 maart 2023 behandeld en vastgesteld dat de controles door het college zijn uitgevoerd op momenten dat de deuren normaal functioneerden, waardoor geen overtredingen konden worden vastgesteld. Eiser heeft echter aangetoond dat de overlast zich met enige regelmaat voordoet wanneer de deuren in storing zijn. De rechtbank concludeert dat het college niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan en dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij een deugdelijk onderzoek naar de feitelijke situatie ter plaatse moet worden uitgevoerd. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6058

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Wassink),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, het college

(gemachtigde: mr. S.D. van Reenen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het college om handhavend op te treden tegen het gebruik van de deuren van de expeditieruimte tegenover de adressen [adres] [nummer 1] en [nummer 2] te
[plaats].
Met het besluit van 18 maart 2021 (het primaire besluit) heeft het college afgezien van handhavend optreden tegen het gebruik van de (schuif)deuren van deze expeditieruimte.
Met het bestreden besluit van 5 augustus 2021 is het college bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont tegenover de expeditieruimte van een winkelcentrum. Nabij de woning van eiser bevinden zich twee schuifdeuren van deze expeditieruimte. Vrachtwagens en bestelbusjes kunnen de expeditieruimte via deze schuifdeuren binnengaan. Eiser stelt overlast te ondervinden van laad- en losactiviteiten op het moment dat de deuren niet naar behoren functioneren. Als de deuren niet opengaan, vinden de laad- en losactiviteiten volgens eiser op straat plaats. Als de deuren niet sluiten, ondervindt hij licht- en geluidhinder vanuit de expeditieruimte.
2.1.
Naar aanleiding van diverse klachten van eiser over het disfunctioneren van de schuifdeuren heeft het college de vergunninghouder van de expeditieruimte in een brief van 24 november 2020 meegedeeld dat zich zowel in de situatie waarin de deuren niet goed openen als in de situatie waarin zij niet sluiten, overlastgevende en verkeersonveilige situaties voordoen. Volgens het college leidt het disfunctioneren van de deuren tot overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het bestemmingsplan en het Bouwbesluit. De vergunninghouder is een termijn van vier weken gegund om ervoor te zorgen dat de deuren weer naar behoren functioneren.
2.2.
Naar aanleiding van nieuwe klachten van eiser als gevolg van het disfunctioneren van de schuifdeuren heeft een toezichthouder van de gemeente op 7 januari 2021 en 4 maart 2021 ter plaatse controles uitgevoerd. Hieruit zijn geen overtredingen van enig wettelijk voorschrift aan het licht gekomen.
2.3.
Met het primaire besluit heeft het college aan vergunninghouder gemeld dat wordt afgezien van handhavend optreden omdat geen overtredingen zijn vastgesteld.
2.4.
Met het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit in stand gelaten.
Hierin is overwogen dat er geen overtredingen zijn vastgesteld en dat er met betrekking tot het gebruik van de schuifdeuren geen wettelijke norm aanwezig is waarop gehandhaafd kan worden. In de omgevingsvergunning voor het winkelcentrum is geen voorschrift opgenomen ten aanzien van het laden en lossen met gesloten deuren. Daarnaast zijn door de Omgevingsdienst Haaglanden geluidmetingen uitgevoerd waaruit bleek dat de geluidsnormen zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit niet worden overschreden, aldus het college.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Uit de stukken blijkt dat eiser door middel van vele e-mailberichten over een langere periode klachten heeft ingediend bij de gemeente over het functioneren van de schuifdeuren en het gebruik van de expeditieruimte. Hij heeft die klachten met fotomateriaal onderbouwd. Eiser heeft weliswaar geen concreet handhavingsverzoek bij het college ingediend, maar het college heeft de klachten van eiser, gelet op de frequentie en de mate van gedetailleerdheid daarvan, naar het oordeel van de rechtbank terecht in onderlinge samenhang als een verzoek om handhaving aangemerkt.
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de controles op 7 januari en 4 maart 2021 zijn uitgevoerd toen de deuren normaal functioneerden en niet is gecontroleerd toen de deuren in storing waren, hetgeen met enige regelmaat voorkomt. Het lag volgens eiser dan ook voor de hand dat tijdens de controles geen overtredingen van enig wettelijk voorschrift zijn geconstateerd. Volgens eiser blijkt uit de door hem aan het college toegestuurde documenten duidelijk dat sprake is van overtredingen. Verder stelt eiser dat er stukken in het dossier ontbreken en dat hem ten onrechte geen gelegenheid is geboden om te reageren op de rapporten van de controles op 7 januari en 4 maart 2021.
6. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat de overlast zich uitsluitend voordoet als de deuren in storing zijn. Indien het laden en lossen inpandig plaatsvindt terwijl de deuren gesloten zijn, ervaart eiser geen overlast. Tevens heeft eiser toegelicht dat de overlast zich nog steeds voordoet, maar niet meer na 19.00 uur.
7. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het college naar aanleiding van de klachten en verzoeken van eiser heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht om vast te stellen of sprake is van een overtreding.
7.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van
1 juli 2020 [1] overwogen dat, hoewel niet in elke zaak van een bestuursorgaan wordt verwacht dat het naar aanleiding van een handhavingsverzoek elke dag controleert, wel is vereist dat het aantal controles representatief is en dat de wijze van toezichthouden die door een bestuursorgaan wordt gekozen, deugdelijk is.
7.2.
Uit de zich in het dossier bevindende verslaglegging door eiser van de situatie ter plaatse, waaronder e-mailcorrespondentie met vergunninghouder, blijkt dat sprake is van overlast die eiser al geruime tijd ervaart en die zich met enige regelmaat, maar niet voortdurend, voordoet. Ter zitting is namens het college desgevraagd toegelicht dat de op
7 januari en 4 maart 2021 uitgevoerde controles elk circa een uur hebben geduurd. Daarbij zijn geen onregelmatigheden geconstateerd met betrekking tot de werking van de schuifdeuren.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat de handhavingscapaciteit binnen de gemeente verdeeld moet worden en dat niet van het college gevergd kan worden dat een toezichthouder dagenlang controles uitvoert, doen de twee uitgevoerde (korte) controles naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de aard en omvang van de door eiser ervaren overlast. De controles zijn immers uitgevoerd op een moment waarop de deuren naar behoren functioneerden, terwijl uit de vele e-mailberichten van eiser blijkt dat er op die momenten geen sprake is van overlast. Het aantal controles is naar het oordeel van de rechtbank te beperkt gebleven, nu eiser heeft verduidelijkt dat het disfunctioneren van de deuren en de daarmee gepaard gaande overlast zich niet voortdurend maar wel met enige regelmaat voordoet.
Het college heeft ook niet kunnen volstaan met verwijzing naar het besluit van 13 juli 2018 dat naar aanleiding van een eerder handhavingsverzoek van eiser is genomen en de daaraan ten grondslag gelegde akoestische onderzoeken. Die onderzoeken zijn immers uitgevoerd bij een normale bedrijfssituatie (met gesloten deuren) en in de situatie waarin één van de deuren deels functioneerde. Het ging dus ook toen niet om de situatie waarop eiser het oog heeft met zijn handhavingsverzoek, namelijk de - beweerdelijk met enige regelmaat terugkerende - situatie waarin de deuren niet goed functioneren.
8. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het college onvoldoende heeft onderzocht of sprake is van een overtreding. Het bestreden besluit is niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het betoog van eiser slaagt.
9. De overige beroepsgronden van eiser kunnen onbesproken blijven.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dit nieuwe besluit zal gebaseerd moeten worden op een deugdelijk onderzoek naar de feitelijke situatie ter plaatse, bijvoorbeeld door hier vaker en/of langduriger te controleren, al dan niet met de inzet van technische hulpmiddelen.
11. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht en bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 5 augustus 2021;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van drs.
A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.