ECLI:NL:RBDHA:2023:6196

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
21-4970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning en dwangsom

In deze zaak heeft eiser, na het verlenen van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, een verzoek om schadevergoeding ingediend. Dit verzoek volgde op een besluit van het college waarin een dwangsom van € 92,- werd toegekend vanwege een overschrijding van de beslistermijn met vier dagen. Eiser stelt dat hij schade heeft geleden door de vertraging in de uitvoering van zijn bouwplan, wat resulteerde in extra kosten van € 5.525,- exclusief BTW. De rechtbank heeft de zaak op 7 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van het college aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet schriftelijk om schadevergoeding heeft gevraagd, wat in strijd is met artikel 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat de overschrijding van de beslistermijn niet automatisch leidt tot aansprakelijkheid voor schade. Eiser had sinds 8 december 2020 de omgevingsvergunning en had kunnen beginnen met de bouwwerkzaamheden. De rechtbank concludeert dat de gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat deze voor rekening en risico van eiser is. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en eiser krijgt het griffierecht niet terug.

De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter en is openbaar uitgesproken op 28 april 2023. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4970

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: G. Tjon-Man-Tsoi).

Inleiding

1. Met het besluit van 8 december 2020 heeft het college eiser een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning en het realiseren van een uitweg. Tegen dit besluit is door derden bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het college het besluit van 8 december 2020 in stand gelaten en eiser een dwangsom van € 92,- toegekend vanwege overschrijding van de beslistermijn met 4 dagen.
Eiser heeft de rechtbank een brief gestuurd waarin hij verzoekt om vergoeding van de schade die hij heeft geleden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op 7 maart 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van het college is verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Uit de brief van eiser volgt dat hij van het college schadevergoeding wenst te ontvangen vanwege de vertraging die is ontstaan bij de uitvoering van zijn bouwplan als gevolg van de bezwaarprocedure en het overschrijden van de beslistermijn. Eiser stelt dat de prijs voor de bouwwerkzaamheden is opgelopen met € 5.525,- exclusief BTW. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser offertes overgelegd van Aannemersbedrijf Granneman B.V.
3. Met het bestreden besluit heeft het college eiser een dwangsom van € 92,- toegekend vanwege overschrijding van de beslistermijn met 4 dagen. Dit besluit bevat geen oordeel van het college over de schadevergoeding die eiser wenst te ontvangen vanwege de vertraging die is ontstaan bij de uitvoering van zijn bouwplan. De rechtbank begrijpt uit de brief van eiser dat hij zich niet verzet tegen de hoogte van de toegekende dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, maar dat hij in aanvulling daarop een vergoeding wenst van de door hem gestelde vertragingsschade. De rechtbank zal de brief van eiser daarom aanmerken als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De vraag ligt vervolgens voor of de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van dit verzoek.
4. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd een bestuursorgaan te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding als gevolg van het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 8:90, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
Ingevolge artikel 8:90, tweede lid, van de Awb vraagt de belanghebbende ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser het college niet schriftelijk heeft gevraagd om vergoeding van de schade, zodat niet is voldaan aan artikel 8:90, tweede lid, van de Awb.
Op grond van artikel 8:94, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:15, eerste lid, van de Awb moet het verzoekschrift daarom in beginsel worden doorgestuurd naar het college.
De rechtbank ziet daar in dit geval echter geen aanleiding toe. Daarbij is van belang dat het college in het verweerschrift van 2 september 2021 inhoudelijk heeft gereageerd op het verzoek en het standpunt heeft ingenomen dat het niet bereid is tot vergoeding van de gestelde vertragingsschade, omdat deze voor rekening en risico van eiser is. Het doorsturen van het verzoek naar het college heeft onder die omstandigheden geen toegevoegde waarde en zou slechts tot vertraging in de afhandeling hiervan leiden. De rechtbank zal het verzoekschrift daarom inhoudelijk behandelen.
6. In dit geval gaat het om beweerdelijke schade die geleden zou zijn omdat het college vier dagen te laat op het bezwaar heeft beslist. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 24 februari 2016 [1] geoordeeld dat overschrijding van een beslistermijn niet zonder meer leidt tot aansprakelijkheid voor daaruit voortvloeiende schade. Er moet sprake zijn van bijkomende omstandigheden.
Daarvan is in dit geval niet gebleken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser sinds 8 december 2020 beschikte over een omgevingsvergunning en dus had kunnen beginnen met de bouwwerkzaamheden. Dat hij hiermee heeft willen wachten tot nadat het besluit op bezwaar was genomen, is de eigen keuze van eiser geweest. Dat de oorspronkelijke offerte voor de werkzaamheden niet meer gold toen het besluit op bezwaar werd genomen, dient voor zijn rekening en risico te worden gelaten. Dit betekent dat de gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van drs.
A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.