In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Nigeriaanse nationaliteit, op 27 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank in Arnhem heeft op 25 oktober 2022 geoordeeld dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag en heeft hem opgedragen dit binnen acht weken te doen, met een dwangsom van €100,- per dag bij overschrijding. Eiser heeft de Staatssecretaris op 5 december 2022 opnieuw in gebreke gesteld en op 13 februari 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit.
De rechtbank Den Haag heeft op 1 mei 2023 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden na ontvangst van de aanvraag is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en dat de Staatssecretaris de eerdere uitspraak van 25 oktober 2022 moet opvolgen. De rechtbank geeft de Staatssecretaris een termijn van vier weken om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag.
Daarnaast wordt er een dwangsom van €200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de Staatssecretaris de termijn overschrijdt, met een maximum van €15.000,-. De rechtbank veroordeelt de Staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op €418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.