ECLI:NL:RBDHA:2023:6195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
NL23.4431
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Nigeriaanse nationaliteit, op 27 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank in Arnhem heeft op 25 oktober 2022 geoordeeld dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag en heeft hem opgedragen dit binnen acht weken te doen, met een dwangsom van €100,- per dag bij overschrijding. Eiser heeft de Staatssecretaris op 5 december 2022 opnieuw in gebreke gesteld en op 13 februari 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit.

De rechtbank Den Haag heeft op 1 mei 2023 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden na ontvangst van de aanvraag is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en dat de Staatssecretaris de eerdere uitspraak van 25 oktober 2022 moet opvolgen. De rechtbank geeft de Staatssecretaris een termijn van vier weken om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag.

Daarnaast wordt er een dwangsom van €200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de Staatssecretaris de termijn overschrijdt, met een maximum van €15.000,-. De rechtbank veroordeelt de Staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op €418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4431

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 27 augustus 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in de zaak met zaaknummer NL22.18082, op 25 oktober 2022 het beroep tegen het niet tijdig beslissen van verweerder gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen binnen acht weken, vanaf de dag van bekendmaking van deze uitspraak, te beslissen op de asielaanvraag van eiser. Voorts is bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom van €100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van €7.500,-.
Bij brief van 5 december 2022 heeft eiser verweerder opnieuw in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 13 februari 2023 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze wettelijke beslistermijn is verstreken, dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder dient gevolg te geven aan de uitspraak van de rechtbank van 25 oktober 2022. De uitspraak laat geen ruimte aan verweerder om anders dan binnen uiterlijk acht weken na deze uitspraak een besluit te nemen. Verweerder wordt geacht er alles aan te doen de uitspraak van de rechtbank na te leven. Dat verweerder dit niet heeft gedaan vindt de rechtbank in het licht van de opdracht in de uitspraak van 25 oktober 2022 ongepast. De rechtbank acht in dit verband een termijn om te beslissen op de aanvraag van vier weken realistisch en redelijk. Er heeft in december nog een aanvullend gehoor plaatsgevonden en niets staat verweerder er aan in de weg om op korte termijn een beslissing te nemen. De rechtbank draagt verweerder dan ook op uiterlijk binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen.
7. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (hierna: de Tijdelijke wet) is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
8. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet voor zover dat artikel de mogelijkheid uitsluit dat in de asielprocedure de staatssecretaris een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom) en dat de bestuursrechter bepaalt dat de staatssecretaris een in een uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (de rechterlijke dwangsom). Naar het oordeel van de ABRvS is het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd met het Unierecht. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt op de asielaanvraag van de vreemdeling. Het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken heeft de ABRvS wél in strijd met het Unierecht geacht. Artikel 1 van de Tijdelijk wet is in zoverre onverbindend.
9. De rechtbank ziet voorts aanleiding, nu sprake is van een opvolgend beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag, met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom van €200 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van €15.000,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van N.G. Fuller, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.