In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02]. Het verzoek was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen. De kinderrechter had eerder op 3 april 2023 al een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken, maar deze was slechts van korte duur. De ouders, de vader en de moeder, hebben verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling, waarbij zij stelden dat zij de benodigde hulpverlening actief hebben gezocht en dat er geen noodzaak was voor een gedwongen ondertoezichtstelling.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de zorgen over de kinderen, waaronder suïcidale uitspraken van [minderjarige01] en problematische gedragingen van [minderjarige02], zwaar laten wegen. De kinderrechter oordeelde dat de ouders niet voldoende openstonden voor de hulpverlening en dat er een jeugdbeschermer nodig was om de situatie te stabiliseren en de hulpverlening te coördineren. De kinderrechter heeft besloten om de kinderen voorlopig onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden voor de duur van drie maanden, tot 3 juli 2023, en heeft het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om een langdurige ondertoezichtstelling afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 25 april 2023.